* “Herschepping van Nederland door de droogmaking der Zuiderzee als Staats domein”, door P.F.Senior & Junior; Kaapstad, gedrukt bij Braun, Michaelis & Co; 1885.
20 cm. 24 pp. 2 uitsl.bl., fig, krt.
Dit laatste boekje van Pieter Faddegon, dat hij samen met zijn zoon Pieter jr. opstelde, heeft als aanhef: “This is mij last saijing”. In 24 pagina’s wordt vrijwel de gehele Nederlandse infrastructuur behandeld: spoorlijnen, kanalen, overslaghavens en hun onderlinge samenhang. De waterhuishouding komt aan de orde in spuikanalen en verversing van het water in de grachten. Benutting van de veengronden en woeste gronden en uitbreiding van vruchtbare grond door drooglegging van de Zuiderzee in drie jaar tijd. Kritiek op de huidige plannen en de wijze van uitvoering van het Noordzee-kanaal. Dit alles met als doel: “het dierbaar Vaderland weer tot vroegere luister te verheffen.”
Bevat een kaartje met een nieuw plan voor drooglegging van de Zuiderzee en Waddenzee en een doorsnede van een Zuiderzeedijk.
Het boekje werd in Zuid-Afrika uitgegeven en gedrukt en ontving in de Nederlandse pers nogal wat kritiek.
7 januari 1886 – Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad
*— Wij ontvingen uit Kaapstad eene brochure van de hh. P. Faddegon senior en junior over de herschepping van Nederland door de droogmaking der Zuiderzee als staatsdomein. De schrijvers stellen de uitvoering als zeer gemakkelijk, de voordeelen als buitengemeen groot voor. Het boekje bevat een kaartje van de doorsnede der Zuiderzee-dijken en een ander van de Zuiderzee na de droogmaking. In een naschrift verdedigen zij dat denkbeeld tegen het vroeger door hen omhelsde plan van aanslibbing en gedeeltelijke droogmakingen. Nu de zaak der Zuiderzee weer aan de orde is, zal men wellicht met genoegen dit boekje lezen, als een bewijs, hoe men zich ook in de Kaapstad voor dit groote denkbeeld warm maakt.
9 januari 1886 – de Tijd
Van een zijde, waarvan men het zeker niet verwacht zou hebben, wordt een krachtig pleidooi gehouden voor de droogmaking der Zuiderzee. Wij ontvingen uit de Kaapstad een vlugschrift, gedrukt bij de firma Braun Michaelis & Cie, getiteld: “Herschepping van Nederland door de droogmaking der Zuiderzee als staatsdomein”, door de heeren P. Faddegon Senior en Junior, waarin dit denkbeeld breedvoerig wordt besproken en toegelicht, ook door kaarten, en met warmte aanbevolen. Straks zal men het misschien nog beleven, dat Zuid-Afrika geld geeft voor de openbare werken in Nederland, — een beschamend antwoord op Nederlands financieele houding tegenover een ander deel van Zuid-Afrika. (Arnh. Ct)
11 januari 1886 – Leidsch Dagblad
Leiden, 9 januari.
Eene der belangrijkste quaestiën van den dag is het ontwerp der heeren Van Diggelen en Buma over de afsluiting der Zuiderzee en de stuksgewijze drooglegging harer vruchtbare gedeelten. De heer R. Tutein Nolthenius wijdt in de “Ingenieur,” nieuw orgaan der Vereniging van burgerlijke ingenieurs, aan deze ontwerpen eenige kolommen, waarin hij betoogt hoe noodzakelijk het is, eindelijk tot een nauwkeurig onderzoek der drooglegging over te gaan. Wanneer men, zegt de schrijver, slechts een blik in de toekomst werpt, dan moet die blik een einde maken aan alle moedeloosheid. Waar zooveel geld wordt uitgegeven aan ondernemingen van mindere waarde, zou daar dan geen kapitaal voorhanden zijn voor zulk een grootschen, nationalen arbeid? Waar meer dan 200 millioen in eene onderneming wordt vastgelegd, welke minder dan één pct. rente afwerpt (de Staatspoorwegen), daar kunnen ook wel de millioenen gevonden worden voor een arbeid die, zij dan in de toekomst, zooveel meer vrucht zal afwerpen.
Van eene zijde, waarvan men het zeker niet verwacht zou hebben, wordt insgelijks een krachtig pleidooi gehouden voor de droogmaking der Zuiderzee.
Wij ontvingen nl. uit de Kaapstad een vlugschrift, gedrukt bij de firma Braun Michaelis & Cie., getiteld: “Herschepping van Nederland door de droogmaking der Zuiderzee als Staats-domein,” door de heeren P. Faddegon senior en junior, waarin dit denkbeeld breedvoerig wordt besproken en toegelicht, ook door kaarten, en met warmte aanbevolen.
Straks, zegt de “Arnh. Crt.”, zal men het misschien nog beleven dat Zuid-Afrika geld geeft voor de openbare werken in Nederland – een beschamend antwoord op Nederland’s financieele houding tegenover een ander deel van Zuid-Afrika.
Het zwakste gedeelte dezer ondersteuning is de dichterlijke ontboezeming waarmede de schrijvers hunne brochure besluiten, gelijk men oudtijds een toneelstukje met een paar coupletten besloot. Het gedicht vangt aan met de regels:
Herschepping van uit de nood
Geeft veel overvloed van brood.
De Zuiderzee tot land gebracht
Geeft aan bevolking nieuwe kracht.
22 januari 1886 – Goudsche Courant
Tot zelfs in Kaapstad ondervindt de droogmaking van de Zuiderzee sympathie. De heeren P. Faddegon Sr. en P. P. Faddegon Jr. woonachtig te Kaapstad, gaven in een brochure met schetskaart der droogmaking uiting van hun gevoelen. Die brochure dagteekent eerst van 24 Nov. 1885; dus zeer waarschijnlijk hebben nog slechts weinig exemplaar Nederland bereikt, ofschoon wij niet twijfelen of weldra zal men haar in alle boekwinkels voor eenige stuivers verkrijgbaar gesteld zien. Een oordeel over de plannen, alsmede over de aangegeven wijze om het benoodigde kapitaal bijeen te brengen voor de uitvoering van het grootsche werk: “Herschepping van Nederland door de droogmaking der Zuiderzee als Staatsdomein”, behouden wij ons voorlopig voor. Hoewel in slecht Nederlandsch geschreven, vol taalfouten, is het boekje waard om te worden gelezen; want afgescheiden van de zaak die daarin wordt behandeld, toonen de schrijvers, waarvan één reeds meer dan 80 jaren telt, hoewel ver van hun vaderland verwijderd en, volgens hun eigen verklaring, door geen de minste drijfveeren van eigenbelang tot de uitgave gedrongen, een hart te bezitten, dat nog warm klopt voor Koning en Vaderland! Of de schrijvers zich niet al te veel illusiën van een eventuele droogmaking hebben het gevormd, is een vraag, welker beantwoording wij overlaten aan al diegenen die met deze brochure kennis zullen maken.
(Dagblad)
13 februari 1886 – Nieuwe Landbouwcourant
Dat er tegenwoordig hier te lande gedacht en geschreven wordt over de indijking van de Zuiderzee, nadat deze kwestie weer opgewarmd is door de heeren Buma en van Diggelen, laat zich begrijpen; maar dat zelfs in Zuid-Afrika eene brochure over deze belangrijke zaak zon verschijnen mocht men zeker niet verwachten. En wanneer men aan het begin dier brochure de vraag leest: „Wil men de herschepping van Nederland? en den toestand van Neerlands bevolking in een voortdurende gunstige positie brengen???” en het daarop gegeven antwoord: „Dan is de Indijking, en de droogmaking der Zuiderzee het eenige, en waarachtige redmiddel voor Nederland men leze eerst onze betoogen, en oordeelen daarna, of wij onwaarheid spreken; het welslagen der zaak in dezen, hangt geheel van de wijze der uitvoering af; ons doel, ons streven is den Staat aan een duurzaam Domein te helpen, waardoor en, waaruit, naar uiterlijk twintig a vijfentwintig jaren een vrij Staats-Domein zal verkregen werden met vele duizenden Boerenplaatsen van verschillende afmetingen, alsmeden, vijfentwintig duizend arbeiderswoningen, ieder met een Bunder grond, om armoede te voorkomen onder de arbeidende stand: daarenboven nog vele duizenden huizen, en gebouwen, en (buiten) dit alles de bevolking in staat gesteld worden, meer dan honderd Millioenen Landbouwprodukten, per jaar meer te kunnen produceeren, als thans het geval is en het land, huizen enz. den staat aan nieuwe inkomsten van zeker veertig vijftig millioenen ’s jaars zouden helpen” — zoo is men zeker niet minder verwonderd over de stoute verwachtingen, die de schrijvers, de heeren Faddegon Sen. en jun., koesteren van die indijking, over de eigenaardige taal en stijl, waarin zij die inkleeden.
In allen gevalle wordt men nieuwsgierig, hoe zij het aangelegd willen hebben om zulke gunstige uitkomsten te verkrijgen.
Al spoedig ontwaart men echter dat de heeren erg phantastisch zijn, want op bl 5 rekenen zij, dat de bunder grond 100 gulden huur zal opbrengen en dus 500000 bunder 50 millioen, en men bovendien nog 10 millioen diverse inkomsten zal verkrijgen. Maar op bl. 7 komen zij al tot f 200 huur per bunder, want zeggen zij : „Wij hebben gehoord van personen, uit de Waard en Groet Polder, dat de oogst, op een Bunder land; zes honderd gulden een jaar had opgebragt, onze zegsman was den WelEdelen heer Schaap, alsmede dat men een jarige Meekrap voor elf honderd gulden verkocht om met najaar te rooijen; en dit zijn toch ook gronden, die voor weinige jaren; een deel der Zuiderzee waren; wij overdrijven dus niet, als wij een gemiddelden som van twee honderd gulden per Bunder per jaar rekenen.”
Door zoo ruim te rekenen kan men wel hooge inkomsten verkrijgen. 1)
De heeren Faddegon rekenen daarbij op vele indirecte voordeelen, onder anderen op de verbetering onzer rivieren en halen daarbij allerlei courantartikels aan om op den slechten riviertoestand te wijzen; b. v. op bl. 11 staat: „Zoo leze men ook van Wageningen; – „De rivier de Lek is zeer laag, de haven kan geen schip inkomen, zit vol slipstof; men moet naar het Leksiesveer om op, en af, de stoombooten te komen.””
Wanneer men nu vooreerst bedenkt, dat Wageningen niet aan de Lek maar aan den Rijn ligt en ten tweede weet, dat het dichtslibben van het havenkanaal alhier grootendeels een gevolg is van het varen met stoombooten daarin, op gelijke wijze als zulks met vele kanalen in Groningen en Friesland al sedert jaren geschiedt, dan staat men er verbaasd over hoe iemand verband kan zoeken tusschen het dichtslibben van zoo’n havenkanaal en het indijken der Zuiderzee.
Het lust ons niet hier meer uit deze zonderlinge brochure, blijkbaar zonder eenige kennis van zaken opgesteld, aan te halen; het bovenstaande moge voldoende zijn om er op te wijzen met welke lichtzinnigheid tegenwoordig en ook hier landbouwzaken behandeld worden. Erger echter als deze heeren in de Kaapstad (Kerkstraat no. 18) kan het haast niet.
1) Des te meer moet ons een en ander verwonderen omdat – mag men de dagbladen gelooven – ook in Zuid-Afrika de prijzen der artikelen zoo colossaal gedaald zijn en die heeren niet schijnen te weten, dat dit ook hier het geval is.
|