Clazien Faddegon-Keizer (1921-2013)

 

Aan deze pagina wordt nog gewerkt.

 


Clazina Wilhelmina Faddegon-Keizer (1921-2013)

publiciste, verpleegkundige, telegrafiste

 

 

Clazien werd op 29 augustus 1921 geboren in de Amsterdamse Transvaalstraat. Haar ouders, Jacob Keizer en Antje de Vries, waren het jaar daarvoor uit Friesland naar Amsterdam gekomen. Jacob, die bij het Spoor werkte, kon in Amsterdam een betere functie krijgen dan in Friesland.

 

Een jaar later verhuisde het jonge gezin naar de Oostzaanstraat. In deze wijk met sociale woningbouw had ook de Spoorwegen een aantal woningen in bezit ten behoeve van hun personeel.
Jacob, die een verwoed amateur-fotograaf was, maakte vanaf de verdieping waar zij woonden een foto, waarop Antje en Clazien in de middenberm poseren.

In 1924 werd verhuisd naar de Riouwstraat en twee jaar later naar een etage 2-hoog op de Insulindeweg, waar in 1928 broertje Ab werd geboren.

Van 1930 tot 1936 woonde het gezin op de Sumatrastraat, nummer 10, wederom 2-hoog. Clazien ging op school om de hoek in de Balistraat. Op de klassefoto zit zij in de 4e klas bij meester van der Meij.
Uit deze periode zijn veel foto’s van Clazien en haar gezin: vaak op het strand of in het Oosterpark, waar ‘s zondags vaak heen gewandeld werd.
Aan het fotograferen van haar vader had zij geen plezierige herinneringen: er moest geposeerd worden, en als dat hem niet vlug genoeg ging, ging hij mopperen en schreeuwen, “en dan werd het weer huilen“. Er zijn dan ook weinig vrolijke foto’s bij.

Haar vader was een autoritaire, egoïstische man. Als het hem niet naar z’n zin ging, ging hij schreeuwen en ook fysiek geweld leek hij niet te schuwen. Dat er achter leuke strandfoto’s ook een heel ander verhaal speelde, werd eigenlijk pas duidelijk in de semi-autobiografische verhalen die Clazien na haar 70e schreef, zoals Gedwongen Haringvangst over de strandbelevenissen en Doorzetten op Friese doorlopers over de manier waarop zij moest leren schaatsen.

Appie werd vaak aan de zorg van haar zeven jaar oudere zus toevertrouwd. Als hij met zijn fietsje de Sumatrastraat overstak en Clazien hem waarschuwde eerst goed uit te kijken, riep hij steevast: “die auto’s gaan wel voor me aan de kant“.

In 1936, in het jaar waarin Clazien 15 werd, verhuisden ze naar een ruime bovenwoning op de Archimedesweg. Zij had het Barlaeus-gymnasium inmiddels verruild voor de Amstelschool: “ik zat altijd te lezen in plaats van huiswerk te maken” en werd lid van de padvinderij. Hoogtepunt daarbij was de Wereldjamboree in Vogelenzang in 1937. Inmiddels had zij haar roepnaam in Wil of Willy veranderd. Een van de redenen was, zo vertelde zij later, dat zij een hekel had aan de manier waarop haar moeder haar naam uitsprak: Clazináá, met een lang aangehouden laatste áá.

In 1939 haalde Wil Keizer haar MULO-A diploma (schriftelijk examen in de Concertzaal van Artis). Daarnaast haalde zij bij het Instituut “Insulinde” haar diploma typiste (70 lettergrepen per minuut) en het diploma Kantoor-Stenograaf. Dit verleende haar de nodige kwalificaties om in dienst te kunnen treden bij de PTT als telegrafiste in gebouw “Candida” op de Nieuwezijds Voorburgwal.
In een van de eerste verhalen die Clazien later schreef, vertelt zij over haar nachtdienst op 10 mei 1940. Zij was in het bezit van een kano, die zij de volgende ochtend bij de stalling aan het Nieuwe Meer zou gaan ophalen. Gewapend met de peddels verscheen zij ‘s ochtends op de stoep van het telegraafkantoor. Het hele verhaal is te lezen via de link: Nachtdienst in de nacht toen de oorlog uitbrak. In mei 1990 verscheen hiervan een verkorte versie in “Het Parool”.

Uitvoering Muziekschool 1943Wanneer Wil is begonnen met vioollessen is niet bekend, maar uit 1943 en 1944 zijn twee programma’s gevonden van uitvoeringen van de Muziekschool “de Meer” in de grote zaal van het Muzieklyceum, waarbij ook broer Ab viool speelde. In 1943 speelde zij het eerste deel uit het concert in D KV218 van Mozart, waarover zij later zei, dat ze dat zo “verprutst” had, terwijl haar broertje hetzelfde stuk een jaar later zo mooi zou spelen.
Gedurende de laatste oorlogsjaren zou er regelmatig bij Wil en Ab thuis worden gemusiceerd.
Tijdens de oorlogsjaren bleef Wil Keizer bij de PTT werken. Zij behaalde daar haar EHBO-diploma en de vakdiploma’s voor de “zelfstandige uitoefening van de morsetoesteldienst” en de “zelfstandige uitoefening dienst aan het hughes-toestel”. In maart 1944 werd zij in vaste dienst benoemd.

Op 26 maart 1944 werd zij gedoopt in de Nederlands Hervormde Emmakerk op de Middenweg na het afleggen van haar Belijdenis des Geloofs. Samen met haar moeder bezocht zij regelmatig kerkdiensten. Wellicht gaf dit enige troost tijdens de moeilijke oorlogsjaren en de oplopende spanningen binnen het gezin.

Er is een dagboekje bewaard gebleven uit de periode oktober 1944 tot februari 1945. Hierin hield zij vrij uitgebreid het dagelijks wel en wee op de Archimedesweg bij.
Bij het musiceren was ook vaak een “mijnheer Faddegon” aanwezig. Hij had een baard, hetgeen tot grote hilariteit leidde bij Wil en haar moeder. Op 22 oktober kwam “de Baard” musiceren en bleef plakken, dus ook maar eten (uit hun al zeer schamele rantsoen). “Hij komt eindelijk een beetje los, is zo gruwelijk verlegen”. Hij leende haar een paar grammofoonplaten, die zij op enig moment, in gezelschap van een vriendin, bij hem ging terugbrengen op de Nieuwezijds Voorburgwal, waar hij op de bovenste verdieping boven de zaak van de familie woonde. In grote mate van detail beschreef zij zijn onderkomen en zijn bijzondere gedrag….

In het dagboek is een aantal hongertochten beschreven: met de Lemmerboot naar Friesland en, samen met haar moeder, op de fiets naar boeren in Wieringen. Later zou zij deze gebeurtenissen tot verhalen bewerken, zoals: Hongertocht 7 december 1944. Een verhaal over een tocht met de Lemmerboot werd opgenomen in het gedenkboek van de “Jan Nieveen”, dat in 1983 verscheen.

Het dagboek eindigt in februari 1945. Wil vertrok toen als begeleidster van een groep kinderen, die met hulp van het Personeel- en Kinderfonds van de PTT met de Lemmerboot naar Friesland werd gebracht om daar bij boerenfamilies te worden ondergebracht. Zelf ging zij naar familie in Heerenveen, waar zij door de oorlogshandelingen niet meer weg kon komen. Pas in juni, bijna twee maanden na de bevrijding, lukte het haar, mede dankzij de hulp van haar werkgever, de PTT, weer naar Amsterdam terug te reizen. Ook deze geschiedenis heeft zij later uitgebreid beschreven, zie: Hongerwinter 1945.

Maar in juli was Wil alweer terug in het noorden, dit keer in Appelscha, als begeleidster van een kinderkamp.

Het jaar na de oorlog stond in het licht van grote veranderingen. Haar vader, die nog zelden thuis kwam, maar dan de sfeer in huis behoorlijk verziekte, had het huis nu definitief verlaten (begin 1947 werd de scheiding uitgesproken).
In deze periode nam Wil het besluit de verpleging in te gaan. De opleiding in het Burgerziekenhuis begon in september, waardoor zij ook vrij abrupt ontslag bij de PTT nam.
En in oktober verklaarde Witte (“meneer Faddegon” of “de Baard”) haar zijn liefde.

De prille liefde kreeg ruim de tijd om te rijpen. Een jaar later, op 27 oktober 1946, werd de verloving gevierd. Wil was echter vastbesloten vóór hun huwelijk haar verpleegstersopleiding af te maken. Bovendien had Witte geen werk en was een woning in deze tijd nauwelijks te vinden.

Door de lange en onregelmatige diensten in de verpleging was het improviseren om elkaar regelmatig te zien. Zuster Wil Keizer (die in de familie Faddegon weer “Clazien” werd genoemd, dit op aandringen van Witte’s moeder, want “er was al een schoonzus die Wil heette”) woonde intern in het Burgerziekenhuis aan de Linnaeusstraat. Witte was weer bij zijn ouders in Bussum gaan wonen, waar hij zich, naast zijn onbezoldigde werk als conservator van het Klokkenmuseum, aan het werk zette een schriftelijke cursus voor Horlogemakers te ontwikkelen.

Minstens eens per week schreven ze elkaar uitgebreid.
Deze correspondentie heeft Clazien 40 jaar later gebruikt om haar ervaringen als leerling-verpleegster te beschrijven. Deze werden in het “Tijdschrift voor Ziekenverpleging” gepubliceerd. Ook voor het gedenkboek van het Burgerziekenhuis, dat in 1991 verscheen onder de titel “Van Burgers naar Buitenlui”, werden fragmenten hiervan gebruikt. Een later sterk ingekorte versie is te lezen via deze link.

De lange verlovingsperiode stelde hen wel in staat elkaar goed te leren kennen en hun verschillen in levensfilosofie te overbruggen: Witte had uitgesproken Humanistische opvattingen, voor Clazien was de kerk een belangrijke pijler in haar bestaan.
Naarmate het eind van de opleiding in zicht kwam, werd ook de invulling van hun gezamenlijke toekomst urgenter. Witte was er na vele vruchteloze sollicitaties nog niet in geslaagd een betaalde baan te vinden, zelfs niet nadat hij daarvoor, mede op aandringen van Clazien, zijn baard had afgeschoren. En de schriftelijke cursus voor horlogemakers was geen succes geworden. Maar om in de horloge-fourniturenzaak van zijn vader te gaan werken, waar zijn jongere broer inmiddels de dagelijkse leiding had, vond hij geen aanlokkelijk idee.

Toch bleek de oplossing uiteindelijk wel in die hoek gevonden te worden. Witte’s vader, die voor de zaak als reizende vertegenwoordiger de horlogemakers in het land bezocht, wilde dit werk gaan afbouwen. Witte kon dan om te beginnen de provincies Zuid-Holland en Zeeland van hem overnemen. Ook voor de huisvesting van het jonge stel werd een oplossing gevonden: zij konden de benedenverdieping van het ouderlijk huis op de Vondellaan in Bussum betrekken, Witte’s ouders richtten op de bovenverdieping voor zichzelf een huiskamer en keukentje in.

Op 5 november 1948 ontving Clazien het diploma ziekenverpleging A, hetgeen haar “de bevoegdheid geeft den titel van verpleegster te voeren“.
14 januari 1949 was haar laatste werkdag in het Burgerziekenhuis, precies drie jaar nadat zij daar aan haar opleiding begon.

Drie dagen later begon zij als verpleegster in de Pieter van Foreestkliniek, destijds gevestigd in een aantal herenhuizen op het Oosteinde. In de drie maanden dat zij hier werkte, woonde zij op een ijskoude zolderkamer boven de kliniek. Het inkomen kwam goed van pas voor de huwelijksvoorbereidingen en de inrichting van de woning in Bussum.

Op 8 juni 1949 was het dan eindelijk zo ver. Het huwelijk van Clazien en Witte werd een sprookjesachtige dag. Het bruidspaar en de familie werd met koetsjes van de Archimedesweg eerst naar het Amsterdamse Stadhuis gebracht. De nichtjes Els en Mia ontfermden zich als bruidsmeisjes over de sleep van de bruidsjurk.  Getuigen waren Claziens lievelingsoom Jo en Wittes zus Angela.

Het huwelijk werd vervolgens kerkelijk ingezegend in de Emmakerk in de Watergraafsmeer door dominee Meeter. Daarin was Witte zijn bruid dus wel tegemoet gekomen.
Een nicht van Clazien herinnert zich de tocht met de koetsjes door Amsterdam nog als “een hoogtepunt in mijn jonge leven”.

 

Wordt vervolgd …

 

Op de website van Arjen Faddegon vind je een fotopresentatie over haar leven en vrijwel al haar columns.

 

 

Reacties of aanvullingen? Klik hier.

Terug naar overzicht biografieën.

Terug naar de beginpagina.