Gerard Herman Faddegon (1911-1998)


Gerard Herman (Witte) Faddegon (1911-1998)

horlogemaker, wiskundige, conservator Klokkenmuseum, actuarieel medewerker

 
Op het Singel bij de Munt

Gerard werd geboren op 29 mei 1911 op het Singel 463 in Amsterdam. Hij was na Jacobus (Co) de tweede zoon van Gerard Herman Faddegon en Christina Amalia Carels. Op de pagina familie Faddegon-Carels vind je het verhaal over zijn ouderlijk gezin.

Gerard sr. was horlogemaker en eigenaar van de fourniturenzaak, die in hetelfde pand was gevestigd. De familie Faddegon beoefende het vak van horlogemaker reeds vele generaties, grootvader Barend Abraham tot kort daarvoor in een zaak net om de hoek, op Vijzelstraat 20.

Gerard was in de periode op het Singel te jong om er zich later nog iets van te herinneren: in de overlevering was er alleen sprake van een hondje, dat vervaarlijk begon te grommen als er een vreemde in de buurt van de wieg kwam.

 
Naar Hilversum

Gerard was ruim een jaar oud, toen het gezin naar de Mauritslaan (huidig nr. 43) in Hilversum verhuisde.
 
Daar werd zusje Angela geboren, met wie hij steeds een hechte band zou houden.
 
 

Terug naar Amsterdam
Weteringschans (ca. 1900)
Ten gevolge van de eerste wereldoorlog werd voor zijn vader het reizen naar de zaak in Amsterdam steeds moeilijker. Dat zal de belangrijkste reden zijn geweest, dat het gezin terug naar Amsterdam verhuisde. Het pand op het Singel was kennelijk niet langer beschikbaar, en ze trokken tijdelijk in bij de familie Carels op de Weteringschans, de ouders van moeder Chris, om van daaruit een huis te vinden.
 
 
Dat lukte in maart 1915 op de Amstelveenseweg 79 (1-hoog). Gerard ging naar school in de Derde Schinkelstraat, recht aan de overkant van de straat. Eind 1917 werd zijn broertje Christiaan geboren, die Kik werd genoemd. Op zondagen werd er vaak gewandeld, via de Overtoomse Sluis en de Sloterkade over de Sloterweg richting Sloten. Misschien deden ze dat in het gezelschap van het gezin van oom Henri en tante Mies, die niet ver van hen op de Amstelveenseweg kwamen wonen toen het familiepand in de Vijzelstraat werd gesloopt.

In deze periode werd er door de kinderen uit beide gezinnen geposeerd in de “verantwoorde kinderkleding” die tante Marie maakte. De foto’s verschenen in de door haar uitgegeven boekjes “Reformkleeding voor iedereen” (zie de pagina van Maria Alida op deze site).
Tante Marie overleed in maart 1919.

 

 
 


Bij opa en opoe Carels op de Weteringschans

In de zomer van 1919 verhuisde het gezin weer terug naar de Weteringschans (het bovenhuis op nummer 95), waar enkele maanden later broertje Willem werd geboren, die Pim werd genoemd.

Het gezin woonde weer bij opa en opoe Carels (zij overleed in 1920). Oom Co, de jongste broer van Gerards moeder, woonde met tante Hanna en hun jonge gezin in hetzelfde pand in het benedenhuis.

Met Gerards vader ging het intussen niet goed, ten gevolge van de inspanningen die de oorlog hem zowel mentaal als emotioneel hadden gekost. In 1920 werd hij gedurende vier maanden opgenomen in het psychiatrisch Ziekenhuis in Bloemendaal, waarna hij gelukkig weer hersteld was.
Ruim een jaar later kwam er weer een broertje bij: George, die later Oek genoemd werd.

Gerard ging naar de Jan van der Heijdenschool op de hoek van de Eerste Jan van der Heijdenstraat en de Ferdinand Bolstraat. De cijfers in het rapportboekje van de zesde klas (1922-23) zijn alle, met uitzondering van Frans, voldoende. Toch vond men het kennelijk beter als hij nog niet naar het voortgezet onderwijs zou doorstromen. Er volgde een jaar in de “zevende klas”, waarin hij ondanks goede cijfers voor gedrag en vlijt in veel vakken toch lagere cijfers zou behalen.

Vader Gerard sr. is veel op reis: naar Duitsland voor de inkoop en binnen Nederland voor de verkoop van fournituren aan de horlogemakers. Hij stuurt vanuit vele plaatsen ansichtkaarten, ook aan Gerard jr. Op die manier bemoeit hij zich op afstand met de opvoeding: “Gerard, vooral direct naar huis komen”. Kennelijk is Gerard jr. graag op stap, want op een ansicht van een oom een tante staat: “Wij verdwalen hier niet hoor, dat doen jij en Kik maar.”
4e driejarige HBS Weteringscircuit
 
Voor het schooljaar 1924-25 wordt hij ingeschreven bij de 4e Hoogere Burgerschool met driejarige cursus op de hoek van het Weteringscircuit en de Nieuwe Vijzelstraat. Zijn rapportcijfers zijn ronduit slecht: alleen voor handtekenen en schoonschrijven haalt hij een voldoende.

 

De Tafelrondes

In deze periode zijn leven komt Gerard, waarschijnlijk via zijn moeder, in aanraking met de Theosofische beweging. Met name voor jongeren zijn er zogenaamde “Tafelrondes” waar, omlijst met een aantal ceremoniën, in kleine kring aandacht wordt besteed aan belangrijke waarden in het leven. Nog voor zijn 12e wordt hij toegelaten als “Schakel in de Gulden Keten” en samen met zijn zus Angela wordt Gerard zomer 1925 aangenomen als “page” van de Tafelronde “De Troubadours”.

 
In in het Zuiderbad behaalt hij zijn zwemdiploma. En in diezelfde week overlijdt ook opa Carels, 81 jaar oud. Dit laatste luidt het vertrek in uit de woning op de Weteringschans, daartoe mede in staat gesteld door een vrijkomende erfenis uit de familie van opoe Carels – van Munster. En misschien was er voor een gezin met zes kinderen onderhand ook wat meer ruimte nodig.

Vondellaan 9 – Bussum

In augustus 1925 vindt de verhuizing van de Weteringschans naar Bussum plaats.

Vondellaan 9, volgens het opschrift op de daklijst ook “de Duiventil” genaamd, zal ruim dertig jaar de basis zijn van deze tak van de Faddegon-familie.
 

 
Gerard gaat na de zomervakantie naar de Gooische HBS, net om de hoek van de Vondellaan, waar hij opnieuw in de eerste klas wordt geplaatst. Ook nu waren de resultaten niet al te best. Voor wiskunde en handtekenen en ook voor plant- en dierkunde haalt hij prima cijfers. De overige vakken lijken niet erg aan hem besteed. Later schrijft hij in zijn dagboek:

” … leerde weinig, niet omdat hij dom was, ook niet omdat hij lui was zooals sommige menschen beweerden, die hem niet begrepen, maar omdat hij niet begreep, (….) waarom iemand, die horlogemaker wil worden, moest weten, welke woorden volgens den heeren de Vries en te Winkel met één o en welke met twee o’s, welke met één en welke met twee e’s moesten worden geschreven. Ook begreep hij niet, waarom hij moest weten welke woorden mannelijk en welke vrouwelijk moesten worden genoemd. ….. En wanneer hij dan op school zat te denken aan Windekind, en de leeraar die voor de klas stond het juist op dat oogenblik noodig vond om hem een beurt te geven, dan kreeg hij een slechten aanteekening of strafwerk omdat hij niet had opgelet.”

 
In de leer als Horlogemaker

Hij wordt wel bevorderd naar de 2e klas, waar hij negens haalt voor de wiskundevakken maar verder te weinig presteert om naar de derde klas over te gaan. Hij gaat op zijn 16e van school en krijgt zijn zin: hij kan in de leer als horlogemaker bij Joseph Geerling, die zich kort daarvoor in Bussum heeft gevestigd op de hoek van de Kapelstraat.
 
Daarnaast blijft hij ingeschreven op de Gooische HBS als toehoorder bij de vakken natuurkunde en werktuigkunde. De lessen zal hij tot de 5e klas blijven volgen, waarbij hij steeds goede cijfers behaalt. Later wordt zijn onderwijs nog aangevuld met privaatlessen in de wiskunde.
 
Zijn ouders hebben kennelijk veel vertrouwen in het verantwoordelijkheidsgevoel van Gerard jr.: In juli 1926, Gerard is dan 15 jaar oud, schrijven zij vanuit Burgsteinfurt (waar zij verblijven bij de familie van Gerard sr.’s grootvader): “Wel Broer hoe gaat alles. Zorg je overal goed voor. Is al ons vee in orde op 4 of 2 beenen, met en zonder veeren? De groeten van Vader en Moeder.”
En Jos Geerling vertrouwt hem de zorg voor de horlogezaak toe tijdens diens afwezigheid, getuige een ansicht: “aan Gerard p/a Geerling, Kerkstraat 17”.
 
De zorg voor het huishouden en de kinderen wordt door moeder Chris overigens in hoge mate overgelaten aan een kindermeisje. Ook nadat in oktober 1926 het gezin nog eens is uitgebreid, weer met een jongetje: Herman, ondernemen vader en moeder nog regelmatig reizen, vooral naar Duitsland. De kinderen trekken er ook regelmatig op uit, in wisselende samenstellingen, met of zonder ouder. Bijgaande foto geeft een impressie van een kampeervakantie, waarschijnlijk in 1930.

 
Lichtdragers en Multatuli

Gerard blijft intussen, evenals zus Angela, actief in de Tafelronde: in 1928 wordt Gerard lid van de “Orde van de Ster” en sluiten beiden zich aan bij de Tafel van “de Lichtdragers” in Huizen.

Eind 1929 krijgt hij met Sinterklaas van zijn moeder en Angela een hardkartonnen schrift, waarin zijn moeder Gerard’s eerste gedicht: “Zaai Vrede” heeft overgeschreven. Hij schrijft hier de tekst in van “Het Ideaal”, een toespraak die hij hield voor de Tafel van de Lichtdragers. Het zal het begin blijken van een omvangrijk aantal geschriften gedurende de volgende twintig jaar; dit en alle nog volgende boekjes krijgen de titel: “Verspreide Opstellen en (Gedichten) en Gedachten van Nicolaas Havelaar”. Hierbij laat hij zich inspireren door de “Ideeën” van Multatuli.

Op 1 mei 1930 wordt Gerard gekeurd voor de militaire dienst. Zelf vertelde hij hierover, dat hij morele bezwaren had tegen de militaire dienst. Maar als hij zou weigeren zou hij zijn jongere broertjes, die anders vrijstelling zouden krijgen wegens “broederdienst”, met hetzelfde probleem belasten. Aangetekend wordt, dat hij geschikt is bevonden; zelf geeft hij bij de keuring aan, niet genegen te zijn voor de opleiding tot onderofficier.
Gerard wordt ingedeeld in de 1e schoolcompagnie Korps Luchtdoelartillerie met inlijving op 5 januari 1931. Hij zal echter een aantal maal uitstel weten te krijgen van eerste oefening wegens studie.

 
Wiechers - Den HaagDen Haag

Vanaf september 1930 gaat hij in de leer bij G.Wiechers, horlogemaker op de Groote Markt in Den Haag en een vriend van de familie.

Daarnaast volgt hij een 2-jarige cursus voor de Wiskunde-acte K1 bij Prof.dr.Fred. Schuh en Prof.dr.J.G.Rutgers, beiden hoogleeraar aan de Technische Hoogeschool.

Hij gaat in Den Haag in de kost bij een verre nicht, Martha van Staveren, in de Joan Maetsuyckerstraat; begin 1932 verhuist hij met dit gezin mee naar de Gerard Reijnstraat.

 
Wiechers - Den HaagOom Henri en de studie van het horlogemakersvak

In oktober 1930 overlijdt oom Henri. Dit maakt op de jonge Gerard grote indruk.
Oom Henri is voor hem een belangrijk voorbeeld in de wetenschappelijke benadering van de uurwerkmakerij. Ook in de wiskundige kennis van zijn oom zal hij veel van zijn eigen talenten en passies herkend hebben.

Henri’s vakbibliotheek op het gebied van de uurwerkmakerij wordt aan hem gelegateerd. Dit vormt de basis van de omvangrijke bibliotheek die hij in de latere jaren zal opbouwen.
 
Naast zijn uitgebreide notities in de “Verspreide opstellen” schrijft hij een lezing met de titel “Kweekt geen Horlogemakers!“. Dit is een reactie op een radiolezing van 8 september 1931 door H.van Esch voor de KRO onder de titel: “Het Kweeken van Horlogemakers”. Of Gerard deze lezing ergens heeft gehouden is niet bekend en dat hij is uitgezonden lijkt niet waarschijnlijk. Maar hij heeft de smaak wel te pakken, want enkele maanden later volgt in dezelfde stijl: “Wordt Uurwerkkunstenaar”.

Ondertussen lijkt het met de studie nog niet erg te vlotten. Eind 1932 gaat hij terug naar het ouderlijk huis in Bussum. Hij zet zijn vakopleiding voort bij L.T.J.Terwee op de Ceintuurbaan in Amsterdam. Voor het examen wiskunde M.O. K1 dat hij uiteindelijk in oktober 1933 aflegt, slaagt hij niet.

 
dienstplicht 1934Militaire Dienst

Intussen is hem al twee keer uitstel van eerste oefening voor de dienstplicht verleend; een derde aanvraag wordt niet gehonoreerd. 
Op 2 januari 1934 meldt hij zich bij het Korps Luchtdoelartillerie in de Hoyo-Kazerne in Utrecht.
Na vijf en een halve maand dienstplicht, die hij met gemengde gevoelens zal hebben ondergaan, schrijft hij:Een 'geslaagde' oefening
“(….) We hebben geslapen in tentjes (of niet) en zijn ‘s morgens weer vertrokken en op een andere plaats in stelling gekomen, waar we weer op de boschrand hebben gericht. En toen er eindelijk werkelijk een vliegtuig kwam, bleek het onmogelijk, daarop te vuren. Het geslaagde van den oefening zal ‘em wel daarin liggen, dat we geleerd hebben, dat boschranden bereikbare en vliegtuigen onbereikbare vijanden van de luchtdoel artillerie zijn.(….) Morgen keeren wij weer terug in de maatschappij; velen van ons zonder werk en zoo goed als allen met den overtuiging, dat deze vijf-en-een-halve maand verknoeid is aan beuzelarij.”
 
 
Middelbare acte en de Vaktheorie voor Horlogemakers

Weer thuis wacht hem de taak, eindelijk zijn wiskunde-acte te behalen. Hij volgt daartoe privaatlessen bij K.Harlaar in Amsterdam. Vooruitlopend op een succes, adverteert hij in de regionale dagbladen: “Wiskundeles aangeb. en hulp bij huisw.v.leerl.v. HBS en Lycea.” Of hij in deze jaren veel leerlingen heeft gehad, is niet bekend.

logo George GrahamAl voordat hij in november 1935 slaagt voor zijn acte K1, adverteert hij als “Wis en Werktuigkundecursus “George Graham” te Bussum”.
Hierbij verwijst hij naar een type echappement van het uurwerk, dat hij ook in zijn logo verwerkt. Zijn ambities zijn helder: verwerven en uitdragen van kennis op wetenschappelijk niveau op het gebied van wiskunde en mechanica, toegespitst op de uurwerkmakerij.

Hij correspondeert met zijn oom Johan, die in Parijs woont, over de mogelijkheden een verdere studie in Frankrijk te volgen. Op diens aanraden neemt hij contact op met de Université de Besançon en wordt hij lid van de Société Chronometrique de France. Oom Johan, de oudste broer van zijn vader, was twintig jaar eerder, samen met Oom Henri, de drijvende kracht achter het door hen uitgegeven “Tijdschrift voor Horlogemakers”.

Dit blijken inspirerende contacten. In 1936 verzorgt hij een serie artikelen in het vakblad voor uurwerkmakers “Christiaan Huygens” onder de titel “De bouw van het uurwerk”. Hierin is al duidelijk zijn grondige theoretische en wetenschapsfilosofische aanpak van het vak te herkennen. Deze grote kwaliteit blijkt ook al snel een nadeel: De serie wordt na vijf afleveringen stopgezet; waarschijnlijk acht de uitgever de stof te moeilijk en is deze te lastig om te drukken door de vele formules. Een vergelijkbaar lot treft een artikel “De Grondslagen van de Meetkunde”, dat door de redacties van de tijschriften Mathematica en Euclides wordt afgewezen.

In de vakbladen voor uurwerkmakers kondigt hij aan, een cursus “Vaktheorie voor Uurwerkmakers” te starten.

Inmiddels werkt hij enkele dagen per week in de fourniturenzaak van zijn vader “Faddegon & Krook” aan de Nieuwezijds Voorburgwal in Amsterdam.

En bij het Museum en Archief van Tijdmeetkunde, het Klokkenmuseum dat door Oom Henri werd opgericht en nu in het Stedelijk Museum is gevestigd, werkt hij als adjunct-conservator samen met de conservator J.Prinsen.
 

Gerard Faddegon ca. 1937Met ingang van de cursus 1936/37 wordt hij aangesteld als leraar wiskunde aan de Nijverheids-avondschool in Zelhem. Deze aanstelling wordt de jaren daarna verlengd. In januari 1937 komt daar een voorlopige aanstelling aan de de Avondschool voor Nijverheidsonderwijs te Velp bij en voor de cursus 1938/39 aan de Ambachtschool “Overveluwe” in Harderwijk. DKW 1936
Voor het reizen heeft hij een DKW motorfiets aangeschaft; tussendoor logeert hij bij zijn broer Co in Arnhem.

Bij Co aan huis geeft hij ook de cursus vaktheorie voor horlogemakers, die dan inmiddels op drie plaatsen in het land gevolgd kan worden: Amsterdam, Bussum en Arnhem. Toch wordt hem ter overweging gegeven een schriftelijke cursus te ontwikkelen, daar voor belangstellenden van elders de reistijd nog te lang is.

Hieraan geeft hij ook gehoor: reeds in Christiaan Huygens van september 1937 staat een aankondiging van George Graham’s Schriftelijke Cursus A: “Vaktheorie voor Uurwerkmakers”.

Uit de notulen van de jaarlijkse “Bondsdag”, de vergadering van de Nederlandsche Bond van Horlogemakers, is op te maken dat hij hier een trouw bezoeker is en ook op de jaarlijkse horlogemakersexamens is hij meestal als belangstellende bij de diplomering aanwezig.
In de vakbladen werkt hij mee aan het opstellen van “Minimum Vakbekwaamheidseisen voor Uurwerkmakers”. Zelf schoolt hij zich bij op het gebied van de didactiek aan de Internationale Montessori Opleidingscursus.

 
Tafelronde “de Sprooksprekers”

In 1935 wordt er een nieuwe Tafelronde opgericht, waarbij zus Angela de functie van Ridder heeft verworven; Gerard is Jonker. De Tafel krijgt als naam “de Sprooksprekers” en komt meestal één à twee keer per maand in de Vondellaan bijeen. Van de bijeenkomsten wordt door de leden beurtelings een verslag bijgehouden. Leden zijn jongelui uit een paar verschillende Bussumse gezinnen; in de loop der jaren zullen ook de jongere broertjes van Gerard en Angela lid worden als Page of Schildknaap.

Het is de gewoonte, dat de ceremoniële bijeenkomsten van de Tafelrondes worden afgewisseld met het werken aan een project. Voor de Sprooksprekers is dit het realiseren van een Marionettentheater. Waarschijnlijk is de tekst die hiervoor werd gebruikt, door Gerard geschreven: Een drama voor marionetten “Dsjoeder en zijn broeders”. Deze tekst schreef hij eerder al in zijn “Verspreide opstellen”.
Een selectie van andere teksten uit deze geschriften stuurde hij inmiddels ook, uitgetypt, naar uitgeverij van Dishoek onder de titel: “Ooverpeinzingen van een ongeloovige – door Nicolaas Havelaar”. Deze acht het echter niet geschikt voor publicatie: “Daarvoor wijkt het te veel van het normale af.”

Wanneer en voor wie de uitvoering van het marionettenspel heeft plaatsgevonden is niet bekend, wellicht was dat ter gelegenheid van de viering van het 3-jarig bestaan, begin 1938.

"De Sprooksprekers"- rond 1936

Eind 1936 draagt Angela de leiding van de Tafel over aan Gerard, die dan inmiddels ook tot Ridder is gewijd onder de naam “Enrico”. Hij draagt ook zorg voor de redactie en uitgave van een gestencild blad op A5-formaat, “De Heraut van de Koning”, waarin naast redactionele stukken, ook de programma’s en adressen van Tafels uit de regio zijn opgenomen.
In het laatste nummer daarvan wordt vermeld, dat de bijeenkomsten van de Tafel niet langer bij hem op de Vondellaan zullen plaatsvinden als gevolg van drukke werkzaamheden. De laatste bijeenkomst die in het verslag van de Tafel is aangetroffen, is de kerstbijeenkomst van 1938. Ook Ridder Enrico is hierbij nog aanwezig.

Opvallend is, dat hij al eerder in zijn “Verspreide opstellen” noteerde, spijt te hebben, dat hij lid was geworden van de orde van de ster. Net als Krishnamurti, die de orde in 1929 had opgeheven, zal hij van mening zijn geweest “dat geen enkele organisatie de mensheid naar spiritualiteit kan leiden”. Dit heeft de Tafelronde echter niet belet met de bijeenkomsten door te gaan. Ceremoniële gebruiken bleven ook voor hem belangrijk in het leven.

 
Conservator Klokkenmuseum

Eind jaren ’30 verhuist Gerard, die in de familie inmiddels “de Witte”, of kortweg ook “Witte” wordt genoemd, naar de Nieuwezijds Voorburgwal 266 in Amsterdam, op de derde etage boven de zaak van Faddegon & Krook.

Naast zijn lessen aan de avondscholen en de vakcursussen gaat ook het Klokkenmuseum meer en meer tijd vragen.
In januari 1939 overlijdt de conservator dhr.Prinsen. Gerard volgt hem op. Officieel voor één middag per week, waarvoor hij een toelage van 200 gulden per jaar ontvangt. De werkelijk bestede tijd ligt echter vele malen hoger, temeer daar deze funktie hem op het lijf geschreven is.

Op de Bondsdag in Den Haag in juli van dat jaar wordt hij officieel benoemd. Hij maakt van de gelegenheid gebruik bij de aanwezigen de gebrekkige financiële situatie onder de aandacht te brengen. Deze wordt des te nijpender, indien mocht blijken, dat het Museum niet langer in het Stedelijk Museum ondergebracht kan blijven. Ook zou het wenselijk zijn te komen tot uitgave van een catalogus of een toelichtend boekje voor de bezoekers.

 
Op Herhaling – Gewetensbezwaren

Kort daarop wordt hij opgeroepen voor herhalingsoefeningen in militaire dienst. Ook deze keer zal hij hier met de nodige tegenzin gehoor aan geven.
Onder de mannen van de zevende batterij luchtdoelartillerie in Weesperkarspel heerst een constructieve geest: in plaats van zich over te geven aan de ledigheid van het soldatenleven, vullen zij de vrije tijd met leerzame activiteiten. Zo worden er verschillende lessen georganiseerd door hen, die in het dagelijks leven leraar zijn. Gerard geeft een lezing over “De ontwikkeling van de uurwerkkunst”, gevolgd door een bezoek aan het Museum.
Dat niet steeds op de medewerking van de corpsleiding kan worden gerekend, blijkt uit een ironische “open brief“, die hij schrijft aan de Luitenant.
Nu de dreiging van een oorlog in Europa steeds groter wordt, wordt Gerard opnieuw geconfronteerd met zijn bezwaren tegen het leger. Hij besluit alsnog een beroep te doen op de wet gewetensbezwaren, daar hij niet in een situatie wil raken waarin hij een medemens zou moeten doden. In afwachting van de behandeling van zijn verzoekschrift wordt hij op verlof gestuurd.

 

 

Aan het vervolg van deze pagina wordt nog gewerkt.

 

Ook na de oorlog gaf hij (in Bussum en Utrecht) les op de ambachtschool.
In de periode 1949-1953 was hij vertegenwoordiger voor de zaak in de provincies Zuid-Holland en Zeeland.
In 1954 ging de zaak echter failliet, maar de naam Faddegon is voor velen uit de uurwerkmakersbranche nog steeds een begrip.
Als kostwinner van een gezin met twee kleine kinderen was hij genoodzaakt een andere baan te zoeken. Hij kon uiteindelijk als verzekeringswiskundige aan de slag, eerst bij Centraal Beheer, later bij het GAK. Dit heeft hij , vaak met veel tegenzin, tot aan zijn pensionering in 1976 volgehouden.
In de avonduren gaf hij bijlessen wiskunde aan vele middelbare scholieren. Het gezin kon het “extraatje” aan inkomsten dat dit opleverde goed gebruiken.

 

Na de oorlog werd de collectie van het Klokkenmuseum opgeslagen, omdat deze niet langer in het beleid van het Stedelijk Museum paste, en pas in 1953 werd deze weer tentoongesteld.
Door een samenwerking met het Goud- en Zilvermuseum kon daarvoor een van de kloostergangen van het Catharijneconvent in Utrecht worden benut.

Ook daar bleef hij conservator, waaraan hij het grootste deel van zijn vrije tijd besteedde. Ieder weekend was hij tenminste één dag in het Museum aanwezig. Een betaalde kracht kon men zich in die tijd helaas niet veroorloven. Hij keek met verlangen uit naar zijn pensionering, waarna hij zich volledig aan het museum zou kunnen wijden.

 

 

Een traumatische ervaring vormde dan ook zijn “ontslag” in 1968. Het Goud- en Zilvermuseum had sinds 1964 een (betaalde) conservator in dienst, die zich ook met de klokkenverzameling ging bemoeien. Hij verschafte zich toegang tot de vitrines in de klokkenzaal en ging die naar zijn eigen inzichten anders inrichten. Correspondentie die aan mijn vader was gericht, werd door hem achtergehouden en beantwoord, waarbij hij zich presenteerde als de conservator van het Klokkenmuseum. Ook na herhaaldelijke terechtwijzing van de besturen van beide Musea bleef hij daarmee doorgaan. Omdat het bruikleencontact met het Goud- en Zilvermuseum afliep, deed mijn vader nog een poging de collectie elders onder te brengen, maar dat bleek op korte termijn niet te realiseren. Toen het Goud- en Zilvermuseum vervolgens zelf een expositie op klokkengebied ging organiseren, werd wel duidelijk hoe de strijd was uitgevallen. Uiteindelijk was deze man er in geslaagd zich het conservatorschap van het Klokkenmuseum volledig toe te eigenen. De gebeurtenissen hadden grote impact op mijn vader en op ons gezin: het verlies van zijn grote passie heeft hij nooit kunnen verwerken.

 

Zijn expertise op het gebied van tijdmeting en tijdrekening bleef gelukkig niet geheel onbenut. Jarenlang verzorgde hij, samen met zijn vrouw Clazien, tientallen dia-lezingen. Op de website van Arjen Faddegon vind je de volledige verzameling dia’s waar hij voor die lezingen uit kon putten.
Hij werkte mee aan de 7e druk van de Winkler Prins: alle artikelen op het gebied van Tijdmeetkunde waren van zijn hand.
In “Chronos” verzorgde hij vertalingen van de vakwerken van Jendritzki.
In de periode 1978-1980 verscheen de “Handleiding voor de Uurwerkhersteller“. Deze artikelenserie werd voorafgegaan door de artikelen “Benamingen in het uurwerkmakersbedrijf” en “Het standaard-gereedschap van de uurwerkmaker”.
 
Vervolgens verscheen in de periode 1980-1981 de vertaling van “Het repareren van antieke slingeruurwerken“. Deze is in 1994 in boekvorm uitgegeven door de Stichting Vakopleiding Uurwerkmakers Faddegon (SVUF).
 
Zijn oude vak als horlogemaker zou hij niet meer oppakken. In zijn werkbank wachtten een aantal horloges al lang op het moment, dat hij tijd zou hebben voor reparatie. Zijn teleurstelling was groot, toen hij merkte dat hij fysiek niet meer in staat was dit fijne horlogemakerswerk te kunnen doen.
Wel zou hij eind jaren ’80, voor de nieuwe woning van het gezin van zijn oudste zoon, een bijzondere gewichtsregulateur reviseren. Deze was bij een bombardement in Amsterdam destijds van de muur gevallen en had al die jaren in een kast gelegen. In zijn reparatie-boekje werd dit het laatst vermelde werkstuk.
 
Naast een brede interesse op maatschappelijk en filosofisch gebied (tot enkele maanden voor zijn dood bezocht hij nog lezingen en conferenties van het Humanistisch Verbond, de Fryske Academy en de Internationale School voor Wijsbegeerte), bleef hij een trouw bezoeker van de vergaderingen van de Nederlandse Bond van Horlogemakers, waarvan hem in 1981 het erelidmaatschap werd toegekend.
Hoogtepunt in de laatste jaren was de door de Bond in 1996 georganiseerde reis naar Dresden en Glashütte.
 
Op 23 februari 1998 overleed hij in het Slotervaartziekenhuis te Amsterdam op 86-jarige leeftijd.
 
Zijn omvangrijke vakbibliotheek op het gebied van de tijdmeetkunde en de uurwerkmakerij werd gelegateerd aan de Stichting Vakopleiding Uurwerkmakers Faddegon. Deze volgde zijn eerder gedane suggestie op, de bibliotheek onder te brengen in het Klokkenmuseum in Frederiksoord, opdat deze door geïnteresseerden en vakgenoten kon worden geraadpleegd.
Enige jaren later werd dit museum echter voor publiek gesloten. In 2018 besloot het bestuur van de SVUF voor de ruim 300 boeken, waaronder titels uit de 18e en 19e eeuw, en vele jaargangen binnen- en buitenlandse vaktijdschriften, een andere bestemming te zoeken. De bibliotheek van het Rijksmuseum te Amsterdam bleek zeer geïnteresseerd.
In 2019 werd de volledige bibliotheek door de SVUF als schenking aan het Rijksmuseum overgedragen.
In het blog “The Art of Information” van het Rijksmuseum wordt hieraan in de afleveringen van juli, augustus en september 2021 aandacht besteed.

 

Reacties of aanvullingen? Klik hier.

Terug naar overzicht biografieën.
Terug naar de beginpagina.