Notariële acte Buitenveldje

Gepubliceerd in de Opregte Haarlemsche Courant van 2 mei 1840

* * No. 1. Voor DANIËL NICOLAAS van ELTEN, openbaar Notaris in het Arrondissement Alkmaar, Provincie Noord-Holland , residerende te Alkmaar, en in tegenwoordigheid der hier na te noemene getuigen, compareerden de Heeren ARIE van DIGGELEN, geadmitteerd Landmeter en Geëmploijeerde aan hec Kantoor van het Kadaster te Alkmaar, en aldaar woonachtig, en ANTONIE de GRAAF, Molemaker en Timmerman, wonende te Utrecht.
Welke Heeren Comparanten verklaarden, op verzoek van den Heer PIETER FADDEGON, Pietreszoon , Horologiemaker. wonende te Alkmaar, en door Zijne Majesteit den Koning, bij hoogst deszelfs besluit van den vijftienden Januarij des vorigen jaars, achtien hondert negen en dertig, numero 123, geoctrooijeerde voor den tijd van vijftien jaren, op de uitvinding van een nieuw en verbeterd waterwerktuig, genaamd, Perpendiculaire dubbelde Trechter Vijzel of Waterbraker, alsmede ten verzoeke van deszelfs Vennoot, den Heer JAN JACOB van DIJK, Apotheker te Utrecht woonachtig; zich te hebben begeven naar een poldertje Weiland, bekend onder den naam van het Buitenveldje, gelegen nabij en onder de Gemeente van Broek op Langendijk, alwaar in eene aldaar opgerigte Mole van slechts vijftien ellen, en zes palmen windvlugt, bovengemeld geocrooijeerd Waterwerktuig door gemelde Heeren Requiranten, was geplaatst, en aldaar eene proefmaling mee dezelfde Molen en Waterwerktuig hebben gezien en bijgewoond; waarvan den uitslag door hun Heeren Comparanten is bevonden te zijn, dat opgemelde Molen en Waterwerktuig, na eene opmeting der Sloten door den Heere Mede-Comparant Landmeter ARIE van DIGGELEN voornoemd, volgens zijne afzonderlijke verklaring van opmeting, van eene oppervlakte water van vijf duizend drie honderd en vijftig vierkante ellen, in den tijd van zes minuten, bij eene ongestadige windkoelte van vijf en tachtig topeinden per minuut heeft weggemalen, eene hoeveelheid water van vier nederlandsche duimen, bedragende een massa water van twee honderd en veertien kubiek ellen, en alzoo per minuut nagenoeg zes en dertig cubiek ellen, en voorts dat meergemelde Molen en Werktuig, het water tot een hoogte heeft opgevoerd van een nederlandsche el en vier en tachtig duimen.
Welke bovengemelde verklaring door hun Heeren Comparanten vrijwillig is afgelegd, onder offerte om des gevorderd wordende, de deugdelijkheid derzelve ten allen tijde met solemnelen eede te bevestigen.
En verzochten de Heeren Comparanten, ten behoeve van voornoemde Heeren FADDEGON en van DIJK, hier van Acte om hun te dienen, en te strekken daar en waar zulks behoort.
Gedaan en gepasseerd te Alkmaar een Kantore van den Ondergeteekenden Notaris, den acht en twintigsten Maart achtien honderd en veertig, in tegenwoordigheid van JAN HARTOG, Schoenmaker, en JOHANNIS PETRUS BOOM, Schuiermaker, beiden alhier woonachtig, als Getuigen hiertoe verzocht, die, benevens de Heeren Comparanten en den Notaris, na gedane voorlezing deze minute hebben onderteekend, welke is gebleven onder de bewaring en in het bezit van den Notaris DANIEL NICOLAAS van ELTEN, te Alkmaar voornoemd.
(Geteekend) A. van DIGGELEN, A. de GRAAF, JAN HARTOG, J. P. BOOM, D. N. van ELTEN, Notaris.
Geregistreerd een blad zonder renvooijen, te Alkmaar den dertigsten Maart achtienhonderd en veertig, deel vieren veertig, folio twee en zestig, verso, vak twee, ontfangen tachtig cents voor regt, makende met de drie en twintig opcenten, acht en negentig en een halve cent.
(De Ontvanger)
(Geteekend) B I S D O M.
Voor afschrift, D. N. Van ELTEN, Notaris.

No. 2. Voor DANIEL NICOLAAS van ELTEN, openbaar Notaris in het Arrondissement Alkmaar, Provincie Noord-Holland, residerende te Alkmaar, en in tegenwoordigheid van de hier na te noemene getuigen, compareerden de Edel Achtbare Heer JAN HAARSELHORST, Burgemeester der Gemeente Opdam, en ARIE KLAVER, Meester Timmerman, beiden te Opdam woonachtig.
Welke Heeren Comparanten verklaarden, op verzoek van den Heer PIETER FADDEGON Pieterszoon, Horologiemaker, wonende te Alkmaar, en door Zijne Majesteit den Koning, bij Hoogstdeszelfs besluit van den vijftienden Januarij des jaars achtien honderd negen en dertig, Numero 123, geoctrooijeerde, voor den tijd van vijftien iaren, op de Uitvinding van een nieuw en verbeterd Waterwerktuig, genaamd Perpen diculaire dubbelde Trechter Vijzel of Waterbraker, alsmede een verzoeke van deszelfs Vennoot den Heer JAN JACOB van DIJK, Apotheker, te Utrecht woonachtig. Zich op Zaturdag den een en twintigsten dezer maand Maart, omstreeks twaalf ure op den middag, vervoegd te hebben bij een Watermolen, van eene in het oogloopende bijzonder constructie, die zoo als zij Comparanten vernamen, van voornoemde Heeren FADDEGON en Van DIJK toebehoorde, en door hun genaamd werd Perpendiculaire dubbelde Trechter Vijzel of Waterbraker, staande in een Poldertje, genaamd het Buitenveldje, onder de Gemeente van Broek op Langendijk, ten einde tegenwoordig te zijn bij eene Proefmaling, door gemelde Eigenaren, met genoemde Watermolen te nemen, en van hun comparanten bevinding deswegens verklaring afleggen. Verklaren en certificeeren ter liefde van de waarheid bij dezen het geen volgt.
Dat zij Comparanten, op bovengemelden dag, den een en twintigsten Maart jl., eenige minuten voor half één uur, de wind vonden staan in het Noordwesten, doch meer naar het Noorden uitschietende, de Molen op de wind gekroden werd, goed waaijende , doch eenigermate ongestadig. Dat zij als toen de peilschaal in het Noord- Noordoosten aan de Molen geplaatst, met die oplettendheid, welke de zaak vorderde, nauwkeurig hebben geëxamineerd, en dezelve hebben bevonden tot den stand des waters te teekenen, drie en veertig Nederlandsche duimen, vindende de Molenroeden allen gedekt met volle zeilen.
Vervolgens toen op hun Comparanten, tot dat einde medegebragte Horologie, de wijzers daarvan juist half één aanwezen, werd de vang opgehaald, en ving de proefmaling aan, tellende zij Comparanten intusschen de omgang der roeden op vijf en tachtig topeinden in ééne minuut, de maling onafgebroken voortdurende, tot juist zes minuten over half één uur, op welk eigen tijdstip de molenvang werd nedergelaten en de proefmaling gestaakt.
Onmiddelijk na het staan der molen begaven zij Comparanten zich andermaal ter exacte waarneming van bovengenoemde peilschaal aan de Molen, en bevonden die te teekenen negen en dertig nederlandsche duimen.
Uit welke pertinente examinatie, aan hun Comparanten duidelijk is gebleken, dat in de tijd van zes minuten van de oppervlakte der sloten, (zoo als ze waren,) vier Nederlandsche duimen waren afgemalen.
Dat zij Comparanten eindelijk onmiddelijk daarna zich hebben begeven binnen in de Molen, mee een stok eer lengte van twee Nederlandsche ellen, op hunnen daartoe medegebragte duimstok gemeten, welke stok van twee ellen zij Comparanten, mee het stortpunt der trechtervormige machine gelijk houdende, van daar tot onder op den waterstand hebben gemeten een el acht palmen en vier duimen nederlandsch, waaruit aan hun Comparanten ten duidelijksten is gebleken, dat de afgemalen vier duimen water waren opgevoerd tot een hoogte van af een el acht palmen tot een el acht palmen vier duimen.
Houdende zij Comparanten deze verklaring voor deugdelijk en opregt, eer goeder trouw en in geweten gedaan, bereid zijnde dezelve, des gevorderd, met eede te bevestigen, daar en waar het behoort, en daartoe geroepen, voor elk en iegelijk, daartoe regt hebbenden, zonder zich in te laten, met verdere meting, herleiding, verhouding of vergelijking, als houdende zich daartoe onbevoegd, latende zulks over aan zoodanige deskundigen als zich daarmede reeds hebben bemoeid of nog bemoeijen zullen.
En verzochten de Heeren Comparanten, een behoeve van voornoemde Heeren FADDEGON en Van DIJK, hiervan acte om hun te dienen en te strekken daar en waar zulks behoort.
Gedaan en gepasseerd te Alkmaar ten Kantore van den Ondergeteekenden Notaris, heden den acht en twintigsten Maart achtien honderd en veertig, in tegenwoordigheid van JAN HARTOG, Schoenmaker, en JOHANNES PETRUS BOOM, Schuiermaker, beiden alhier woonachtig, als getuigen hiertoe verzocht, die benevens de Comparanten en den Notaris, na gedane voorlezing, deze minute hebben onderteekend, welke is gebleven onder de bewaring en in het bezit van den Notaris Van ELTEN, te Alkmaar voornoemd.
(Geteekend) J. HAARSELHORST, ARIE KLAVER, JAN HARTOG, J. P. BOOM, D. N. van ELTEN, Notaris.
Geregistreerd twee bladen met twee renvooijen, te Alkmaar, den dertigsten Maart achtien honderd veertig, folio twee en zestig, verso vak vier, ontfangen voor regt tachtig cents, makende met de drie en twintig opcenten, acht en negentig en een halve cents.
(De Ontvanger)
(Geteekend) B I S D O M.
Voor Afschrift, D. N. van ELTEN, Notaris.

No. 3. De Ondergeteekenden rekenen het hun belang en hun pligt te zijn, het Publiek en inzonderheid ieder Polderbestuur, den inhoud van de hier boven vermelde notarieele actens aan te bevelen, en tevens de welwillendheid en het onpartijdig oordeel van deze besturen, en van ieder deskundige en belanghebbende in te roepen, kunnende het als een voornaam hoofd principe van dit Werktuig aangemerkt worden, dat hetzelve een vervanging van de tegenswoordige Werktuigen kan vervaardigd en geplaatst worden, in alle molens van verschillende groote, en verschillende hoogte van opmaling, zullende de meerdere hoeveelheid van watergeving, en de grootere hoogte van opvoering, de kosten na rato niet bemoeijelijken, tevens heeft dit Werktuig het vermogen, om bij meerdere of mindere windkoelte, enkeld of dubbeld werk te verrigten, kunnende zulks door den Bemaler in den tijd van eenige minuten daargesteld worden, waardoor tevens dit Werktuig kan behoed worden voor verrotting als andersints, doordien, wanneer er geen maaltijd is of geene maling vereischt wordt, de Machine boven de oppervlakte van het water kan opgewonden worden.
De proefmaling door bovengemelde notarieele actens aangetoond, kan als een daad werkelijk bewijs strekken, dat er tot dus verre nog geen Waterwerktuig bestaat, hetwelk deze prefereerende eigenschappen bezit, door de geringheid dezer proefmole in vergelijking gebragt mee zoo veel grootere molens, ten vollen de grootheid en belangrijkheid van dit Werktuig aantoont, want als men het verschil rekent, tusschen een Molen van groote windvlugt, en eene zoo als deze Proefmole van slechts 15 ned. ellen en 6 palmen vlugt, en men rekent dan dat deze kleindere molen, bij eene gelijke hoogte van opmaling, ongeveer twee derde hoeveelheid meerder water kan uitvoeren, dan zal toch ieder onbevooroordeelde en belanghebbende moeten bekennen, dat dit Werktuig verre weg de boyenkeur boven de thans bestaande verdient.
Ondergeteekenden en inzonderheid den Inventeur, zullen zich een allen tijde bereid toonen, om een iegelijk welke eenig belang stelt, om tot nut en bevordering van het ontegenzeggelijk goede mede te werken, door een nadere proefmaling mee deze Mole, de bewijzen te geven, dat dezelve met een bestendige goede windkoelte, wel 45-50 à 60 kubiek ellen water ter hoogte van 2 nederlandsche ellen tot 2 ned. ellen 3 palmen kan opvoeren, hebbende zulks bevorens bij proefmaling aangetoond.
Wanneer hier nu bij in aanmerking genomen wordt, dat door corresponderende proefmalingen tijdens de Bleiswijksche Droogmaking, en vroeger door onderscheidene Opzieneren der waterstaat gehouden, bijv. door de Heeren BOLSTRA, BRUININGS, en later door den Heere Generaal BLANKEN is aangenomen geworden, dat een goed gebouwde en van groote windvlugt voorziene Watermole, welke zijn water eer hoogte van 2 ned. ellen moet opvoeren, van 1000 bunders land onder water staande, in een etmaal of twaalf uren maaltijd slegts kan wegmalen twee nederl. streepen, hetwelk per minuut veertien kubiek elle zal bedragen, en men vergelijkt dan hiermede de boven vermelde notarieele proefmaling, dan zal men bevinden, dat wij met een molentle van veel minder windvlugt, insgelijks per minuut gegeven hebben, zes en dertig kubiek elle water, en wel ter hoogte van een ned. el en vier en tachtig duimen, waardoor dan, als uit den aard der zaak van zelve voortvloeit, dat bij ieder deskundige de gegronde vraag zal ontstaan, kan een molentje van zulk een geringe windvlugt, en als het ware van kolters en juffers in elkander gewerkt, en op een houten fondament staande, zoo veel water geven, en hetzelve tot zulk een hoogte opvoeren? wat zal dan een groote Molen op een goed steenen fondament gebouwd , mee zulk een Werktuig voorzien, niet kunnen uitrichten? te meer, daar ondervinding ons thans heeft doen zien, dat, hoe grooter men de Machine maakte, dezelve des te beter aan het doel beantwoord. FADDEGON en Van DIJK, en Comp.