Met behulp van de website van Delpher kon een groot aantal krantenartikelen worden gevonden, waar Pieter Faddegon met zijn waterbraker mee in het nieuws kwam.
Hierna volgt een brede selectie uit die verzameling. Veel berichten stonden, vrijwel identiek, in meerdere dagbladen. Identieke berichten zijn niet in de selectie opgenomen, de meeste andere berichten wel.
Zo geeft de opeenvolging een indruk van het verhaal over de waterbraker, zoals is verteld in de dagbladen.
Vooral vanaf het jaar 1846 komt, dankzij de samenwerking met de heer Kloppenburg in Amersfoort, de publiciteit goed op gang.
In dat jaar verschijnt het boekje over de waterbraker in druk en worden met de waterbraker vele proefbemalingen gehouden.
Ook de droogmaking van de Haarlemmermeer komt op gang. Daar wordt de waterbraker uiteindelijk niet voor ingezet, maar de vergelijking van de prestaties van de waterbraker met de stoomgemalen als de Leeghwater, is een steeds terugkerend thema.
De laatste berichten zijn van februari 1852. Nadien verdwijnt de waterbraker voorgoed uit het nieuws.
Veel ingezonden stukken zijn ondertekend door “K “ of “I.K.”. Hoogstwaarschijnlijk zijn deze alle van de hand van Kloppenburg.
Vanwege de leesbaarheid zijn van vrijwel alle artikelen transcripties opgenomen en geen kopieën van de originelen. De oorspronkelijke spelling en spelfouten zijn daarbij gehandhaafd.
(N.B.: 1 el = 1 meter; 1 palm = 10 cm.)
18 februari 1839 – Staatscourant
• octrooi in dato 15 Januarij 1839, voor den tijd van vijftien jaren verleend aan P. Faddegon jr., te Alkmaar, op de uitvinding van een nieuw en verbeterd waterwerktuig, door hem genaamd perpendiculaire dubbele trechter-vijzel of waterbraker.
juni 1839 – 62e AV Nijverheid
Voorts zijn de navolgende stukken en antwoorden, bij de Maatschappij ingekomen, om daarbij gevoegde redenen onbekroond gebleven.
ƒ. Verhandeling en teekening van eene Watermachine, genaamd de perpendiculaire , dubbelde Trechtervijzel , of Waterbraker , voerende tot Spreuk: Het nut van ’t Vaderland enz.
Op de gemaakte bedenkingen kan op dit ontwerp niet worden geättendeerd ; vermits de uitvinding, hoezeer dezelve door den inzender oorspronkelijk mogt zijn bedacht, geene nieuwe is, en het op goede gronden twijfelachtig voorkomt, of men van deze machine meer kan verwachten dan van anderen, die, volgens een soortgelijk beginsel, zijn ingerigt.
20 juli 1839 – Haarlemsche Courant
Geregtelijke aankondiging overeenkomstig art. 28 van het Wetboek van Koophandel.
*.* Bij acte., op den dertienden Julij achttienhonderd negen en dertig, voor den Notaris DANIEL NICOLAAS VAN ELTEN en getuigen te Alkmaar gepasseerd, behoorlijk geregistreerd ; Blijkt dat er tusschen de Heeren PIETER FADDEGON PIETERSZOON , Horologiemaker en geoctrooijeerd fabrikant voor den tijd van vijftien jaren van een waterwerktuig, genaamd perpendiculaire dubbele tregtervijzel of waterbraker , wonende te Alkmaar, ter eener, en JAN JACOB VAN DIJK, Apotheker, te Utrecht woonachtig, ter andere zijde, is aangegaan eene compagnie- of vennootschap tot het fabriceren en doen maken, mitsgaders verkoopen van voormeld waterwerktuig en het aankoopen der daartoe benoodigde materialen, dat deze vennootschap zat gedreven worden onder de firma van Faddegon & van Dijk in Compagnie, waarvoor beide de vennooten en ieder afzonderlijk in dier voege zullen mogen teekenen, en gevestigd zal zijn te Alkmaar, dat dezelve vennootschap is aangegaan van af den den datum van het passeren der acte voormeld en zal eindigen den vijftienden Januarij des jaars achttien honderd vier en vijftig en eindelijk dat er ten behoeve van deze vennootschap geene opneming van gelden zal mogen plaats hebben, anders dan met mede weten en ooderteekening der beide vennooten.
Voor Uittreksel, D.N. van E L T E N, Notaris.
2 mei 1840 – Opregte Haarlemsche Courant
In een uitgebreid bericht, waarschijnlijk betaald door Pieter Faddegon, werden de notariële actes opgenomen, waarmee de prestaties van de waterbraker in Broek op Langendijk waren vastgelegd.
Deze actes zijn te lezen via deze link.
Juli 1841 – 63e AV Nijverheid
Verder zijn de navolgende stukken en antwoorden, bij de Maatschappij ingekomen, om daarbijgevoegde redenen, onbekroond gebleven:
[…]
b. Beschrijving, met twee tekeningen, van een Watermolen, genaamd de perpendiculaire dubbelde Trechtervijzel of Waterbraker, zinspreuk:
Het nut van ‘t Vaderland enz.
Aangezien het oordeel hierover geen ander kan zijn, dan het besluit in 1839 genomen, zoo wordt dit ingezonden stuk ter beschikking van den inzender gelaten.
26 maart 1846 – Handelsblad
* AMERSFOORT, 23 Maart. Verscheidene authoriteiten en Heeren, in de natuur-, wis-en werktuigkunde bedreven, hebben met de grootste belangstelling alhier een modelwerktuig onderzocht en zien werken, hetwelk zich als water-opvoerings-werktuig boven alle andere in gebruik zijnde, ais het eenvoudigste in zamenstel en het doelmatigste in werking onderscheidt. Het is het model van een waterwerktuig, de waterbraker genaamd, waarvoor weinige jaren geleden octrooi verleend werd aan den Heer P. Faddegon Pz., die tevens de zeldzame onderscheiding mogt genieten , van Z. M. den Koning, uit aanmerking van het verdienstelijke der uitvinding, eene premie van f 300 te ontvangen.
Zoowel het zamenstel als de beginselen, waarop de werkingen van den waterbraker gegrond zijn, verschillen geheel van die van vijzels, schepraderen en pompen. Daar in dit werktuig de natuurkrachten vereenigd met de werktuigelijke krachten werken, zoo ontstaat daaruit het groote voordeel, dal het product van water veelmalen grooter is, dan de aangewende werktuigelijke kracht; ja, men kan zeggen, dat hier eene betrekkelijk geringe werktuiglijke kracht alleen het middel is, om sterk werkende natuurkrachten tot opvoering van water dienstbaar te maken en zulks met een inderdaad verrassend en verbazing wekkend gevolg. Men zoude bet eigenaardig een mechanische waterhoos kunnen noemen.
Teregt, zegt de berichtgever, vermeenen deze Heeren dan ook, dat het eene stellige daadzaak is, dat dit werktuig binnen korte jaren, alle andere wateropvoerings-toestellen vervangen zal, daar die allen veel minder produkt aan uitslag opleveren, dan de gebezigde magt groot is en dat de geweldige uitwerking van dit model, hen volkomen overtuigd heeft van de waarheid der in 1839 en 1840 in Noord-Holland in het groot genomene proeven, waarvan de verslagen in het Handelsblad en de Haarlemsche Courant in Mei 1840 publiek zijn gemaakt; terwijl zij het voor ontwijfelbaar zeker houden, dat dit werktuig, in bet groot daargesteld , door de ontwikkeling der in werking gebragte natuurkrachten, aanzienlijk in uilslag moet toenemen.
Voor ongelooflijk zoude men het houden, gaat de berigtgever voort, dat met een werktuig, hetwelk geene drie emmers water bevatten kan, tachtig emmers in eene minuut, met eene geringe kracht, uitgeslagen worden. Wij vernemen, wordt ten slotte in het bericht gezegd, dat er een werkje van den Heer Faddegon ter perse ligt hetwelk door den Boekhandelaar Londonck, te Amsterdam , zal worden uitgegeven en in welk werkje over verscheidene bijzonderheden aangaande de water-opvoeringswerktuigen gehandeld wordt, en dus niet alleen veel belangrijks voor polderbesturen en molenmakers, maar tevens ook voor geleerden verscheidene wetenswaardige opmerkingen zal bevatten, die stof tot onderzoek opleveren, waarvan de maatschappij voordeel trekken kan.
12 april 1846 – Bredasche Courant
Lazen wij onlangs een berigt uit Amersfoort, over het Water-opvoerings toestel, genaamd de Waterbraker, waarvan de heer P. Faddegon Pz., aldaar, de uitvinder is; met niet minder belangstelling zal men thans vernemen, dat dit werktuig, hetwelk veelvoud meer product van water geeft dan de gebezigde magt groot is, door verscheidene HH. Professoren en andere autoriteiten te Utrecht, Leyden en Haarlem bezigtigd en onderzocht is geworden, met het gunstig gevolg, dat bij velen de overtuiging geboren werd van het wenschelijke, dat dit werktuig niet alleen voor polderwerken, maar ook zelfs voor de droogmaking van het Haarlemmer-Meer mogt gebruikt worden.
5 mei 1846 – Staatscourant
Nader verslag van het verhandelde in de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van Maandag den 20sten April jl.
Aan de Kamer is door de schrijvers hulde gedaan van drie boekwerken , getiteld, als: […]
Beschrijving van het water-opvoerings-werktuig, genaamd perpendiculaire dubbele trechter-vijzel of waterbraker enz., door P.Faddegon.
Wordt besloten tot de plaatsing dezer boekwerken in de boekerij der Kamer.
8 mei 1846 – Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant
— De waterbraker van Faddegon, is een molentje met 15,6 ellen windvlugt, dat met eene snelheid van 85 top-einden op 1,82 el hoogte, 36 kub. ellen water uitslaat.
Deze nieuwe uitvinding, — zegt zeker heer K. uit Amersfoort — onderging nu reeds eene soort van kritiek, maar niet op kennis van ’t werktuig gegrond, en dus uit den aard deizaak fautief. ’t Verwondere echter niemand, want de nuttigste zaken vinden bij baatzuchtigcn tegenkanting.
Zoo werd de Waterbraker afgekeurd door iemand , die 47 kostbare kapitale groote watermolens onder zijn beheer heeft, waarvan geen enkele, op die hoogte een product geeft als Faddegon’s machine.
Die criticus was een opgeblazen polderbaas.
1846.05.18 – Algemeen Handelsblad – Bijblad tot de zondags-editie
NOG IETS OVER DEN WATERBRAKER
(Ingezonden).
Onder dit opschrift vindt men een Artikel in het Bijblad van het Handelsblad van 27 April jl., hetwelk eene beantwoording vereischt, dat den onpartijdigen lezer, in het belang der wetenschap, aangenaam moet zijn.
Water, door welk werktuig ook opgevoerd, blijft zijne zwaarte behouden; dit wordt geenszins door den Heer Faddegon ontkend, zoo als de Schrijver zulks wil doen voorkomen. Diegenen, welke kennis van waterwerktuigen hebben, zullen erkennen, dat scheprad en vijzel het water als eene moeijelijk te verplaatsen zware stof en nog wel onder verzwarende omstandigheden opvoeren, terwijl zulks al strooijende en minderende geschiedt, zoo dat slechts een gedeelte, die aangevatte hoeveelheid, de hoogte van opmaling bereikt. De waterbraker voert het water, zonder hetzelve als eene last te tillen of te heffen, noch iets van de aangevatte hoeveelheid te verliezen, op eene vergemakkelijkende wijze, over. Ik zeg “vergemakkelijkende,” want de last dringt door eigene zwaarte, in eene op- en nederwaardsche beweging, in het werktuig, terwijl juist de zwaarte van het water, de oorzaak is van de snelle opvoering en de midd. punt vliedende kracht daarop het krachtigst werkt; die kracht achtervolgt de last, van punt tot punt, op de beweegbare hellingen, in eene zelfde lijn van beweging en geeft aan dezelve, van moment tot moment, eene versnelling. Door de verkregene snelheid houdt de vertikale druk schier op te beslaan, zoodat het opgevoerd wordende water niet, als zwaarte, op het werktuig drukt. Evenmin als den kogel zijne zwaarte benomen wordt, bij het lossen uit het geschut, door het overwinnen van den vertikalen druk, evenmin geschiedt zulks met het water , bij het uitdrijven, door de m. p. vl. kracht; terwijl dat water, in den waterbraker, over beweegbare hellingen gevoerd wordt, welke hellingen, met het punt van beweging, als in slaat van rust aan te merken zijn.
Teregt schrijft de Heer F. de plaats gehad hebbende uitkomsten aan de medewerking der natuurkrachten toe; die plaatsgehad hebbende uitkomsten zijn daadzaken, in akten vermeld, en afgelegde verklaringen (zoo als de akten van proefmalingen) van bevinding van zaken, onder offerte van eede, zijn geene slechts ter goeder trouw gegeven attesten, zoo als men zulks wil doen voorkomen. De Baron v. Lijnden had den waterbraker zien werken; diens redeneringen verdienen meer geloof dan veronderstellingen van den steller, die erkende het werktuig niet te hebben gezien. De m. p. vl kracht, welke zulk een nadeeligen invloed op scheprad en vijzel uitoefent, werkt zeer gunstig op den waterbraker — deze behoeft geen verder betoog — de luchtstroom onvermijdelijk bij alle omgevoerd wordende ligchamen, ontstaande door de omvoering, welke die groote zuiging tengevolge heeft, vordert geene speciale kracht van dit perpendiculair werkend drangwiel, hetwelk om zijne verbazende uitwerking, door een onzer uitstekendste werktuigkundigen, een mechanische waterhoos genoemd werd.
Tot een zeker doel, een geschikter werktuig kiezen, is niet een ander werktuig veroordeelen; men neemt de bleekershoos, omdat men het water daarmede gemakkelijker verre wegwerpt en verspreidt, en laat de schop in dat geval rusten. Zoo zal men in het vervolg van tijd ook wel den waterbraker kiezen, omdat men daarmede, met minder krachtvordering, met meerderen spoed en met mindere kosten water kan opmalen, dan met scheprad of vijzel.
De schrijver, den invloed van het m. p. vl. vermogen bij dit werktuig, eene volmaaktere turbine, niet willende toegeven, dus van de meeste natuurkundigen in gevoelen verschillende, had in Mei 1840 op de destijds gedane uitnoodiging naar Broek op Langendijk moeten gaan; daar had hij de redenen kunnen verklaren, waardoor er zonder medewerking van onzigtbare magten, met een gebrekkig molentje van 15.6 el vlugt, voorzien van den waterbraker, op 1.92 el hoogte, met eene snelheid van 80 top einden 28 kub. ellen water, gelijk aan 12 1/4 paardenlast, in de minuut uitgeslagen werden, terwijl de in de nabijheid gelegene groote molens, met even veel zeil belegen, terzelfder tijd 30 à 40 t.e. voortbragten, ongeveer ter gelijker hoogte opmalende, water of geen water gaven, ofschoon de molens in den Heer Hugowaard en Geestmer Ambacht onder de besten van ons land gerekend worden. Nu uit het werkje van H. de Hartog te willen beweren, dat het kleine molentje met 80 t.e. meer dan 12 paardenkracht uitoefende; hoeveel kracht bezaten die molens van 27 a 28 el vlugt, water of geen gevende, met 30 a 40 t. e. dan 10 el; of wil die schrijver beweren, dat bet kleine molentje toen meer kracht bezat dan de grootere? dat zoude met regt onder de wonderen mogen gerekend worden. Hier zijn daadzaken aangehaald, waartegen redeneringen zonder grond niet opwegen.
Nu wederom proeven op eigene kosten te doen, is wat veel gevergd, te meer wanneer men de zekerheid niet beeft, dat de kampvechters tegen den waterbraker daarbij zullen willen assisteren, om zich te laten overtuigen; doch dat deze een molentje van 15.6 el vlugt bouwen en laten die daarin een scheprad, vijzel of pomp plaatsen, om daarmede een gelijk produkt ter zelfder hoogte van opmaling en met gelijke snelheid van 1 t. e. te geven, alsdan blijven ze het bewijs niet schuldig, dat de kleine molens met die snelheid meerder kracht hebben dan de groote molens; die proeven volbragt zijnde, zal de Heer F. zich wel willen laten bewegen, om voor eigene kosten een waterbraker te leveren, waarmede dan een overtuigend bewijs kan gegeven worden, wie de overwinnaar is.
De aangehaalde akten van proefmalingen (hoe ook in het duistere aangerand, met eenen klad op mannen te willen leggen, die in eere en achting staan) bevelen het werktuig aan. Veel heeft de uitvinder verzwegen uit toegevendheid en om vrede te houden, dat wel overtuigen konde, welke middelen er al niet aangewend worden, om eene goede zaak in de geboorte te laten slikken, wanneer eigenbelang in het spel komt. Bij deskundigen bestaat geen twijfel meer, dat, hoe grooter de waterbraker gemaakt is, hij bij eenige vermeerderde kracht verbazend groote slagen zal doen; erkend is het dat tweemaal meer aangewende snelheid viervoud grooter produkt geeft, waarvan men zich bij bet model-werktuig kan overtuigen ; de vermeerdering van produkten , naar gelang van meer gebezigde magt vindt bij de schepraderen en vijzels geen plaats, daarenboven neemt het werktuig niet meer water op dan hetzelve kan overwerken, dat andere werktuigen wel doen en waardoor hunne werking verlamd wordt, al neemt men aan dat die dieper of ondieper in het water geplaatst kunnen worden.
Ik stem toe dat het aan te raden is, deskundige, praktisch en theoretisch geoefenden te raadplegen, maar men lette er wel op dat ze volmaakt onpartijdig zijn; want maken ze zelve pompen, schepraderen en vijzels, dan is het te duchten dat eigenbelang in het spel komt, dat ze eenen zekeren uitslag guaranderen , zoo als de Meer Faddegon doet zoo doende eenen waarborg hebbende, dat men niette vergeefs ƒ 20 a 24,000 voor eenen molen uitgegeven hebbe, waarin een werktuig staat dat niet voldoende water geeft.
Ik wenschte dat die schrijver het modelwerktuig kwame bezigtigen, dat van zoo veel kunde en waterwerktuigkunde getuigt , dat met regt de belangstelling van zoo velen boeit. Hij zoude dat geene onderstelling noemen, wat zich op natuurkundige gronden laat verklaren. Dat hij zich dan noeme en openlijk optrede in het strijdperk , in belang van kunst en wetenschap.
Dat er hier, zoo als bij alle nuttige uitvindingen, belangen van enkelen gekwetst worden, is onvermijdelijk en daarom wil ik het zoo hoog aangeprezen vijzeltoestel niet aanranden, hetwelk tusschen Lek en Linge in treurig aandenken gehouden wordt.
Proeven met wigt op water-werktuigen in het klein zijn af te keuren, die hebben reeds veelmalen tot noodlottige resultaten in het groot geleid.
Met regt sprak het H. B. voor eenige dagen in een hoofdartikel »Bemoediging” om bij ons den geest van vooruitgang op te wekken — die geest is in deze allerdringendst —en drong er met regt op aan, dat wij ons den kroon niet van het hoofd lieten nemen, door in de vreemde na werktuigen om te zien, terwijl wij den alouden roem daarvan bezitten. Wij mogen de natie met de bewuste uitvinding geluk wenschen, omdat daarmede zooveel nut in ons vaderland kan gesticht worden, terwijl er nog zoovele landen in ons land onder water bedolven liggen, welke aan millioenen een onbezorgd bestaan kenden verschaffen.
Dat wij ons niet door vreemden laten beschamen. Een Arago huldigde onlangs, in de Fransche kamer, het principe van de turbine en die is bij ons, in den waterbraker, tot de grootste volmaaktheid gebragt. Dat ze ons niet vooruitkomen, daar ze wel de behoefte aan watermolens hebben, doch erkennen er de kunde niet voor te hebben. Ik weet geene grootere lofspraak op deze uitvinding toe te passen, dan de woorden van eenen grooten Franschen werktuigkundigen, die bij het zien van het werktuig uitriep “ah! que j’en fusse l’inventeur.
I. 8 Mei 1846.
9 juni 1846 – Dordtsche Courant
Met belangstelling zal men vernemen, dat het model van de in onderscheidene dagbladen vermelde wateropvoeringstoestel, genaamd de Waterbraker, waarvan de heer P. Faddegon, Pz., te Amersfoort, de uitvinder is ook hier te stede ter bezigtiging is gesteld, in het achterste gedeelte van het Armhuis, ingang het poortje van het slop naar het Stek, van des morgens tien tot des namiddag 4 ure. Wij twijfelen niet of dezelfde onderscheiding, waarmede de heer Faddegon in onderscheidende plaatsen van ons vaderland ontvangen is, zal hem ook hier ten deel vallen. Zijn hoogst vernuftig uitgedacht werktuig geeft hem daarop alle aanspraak.
11 juni 1846 – Dordtsche Courant
Het is ons aangenaam te kunnen melden, dat de heer P. Faddegon, Pz., van Amersfoort, hier ter stede, even als elders, de onderscheiding te beurt is gevallen, dat de Edel Achtbare heeren burgemeester en wethouders, de directie van fabrikagie en eenige deskundigen, zijn model-werktuig van den waterbraker hebben bezigtigd, en de verwonderingwekkende uitwerking, welke door dit werktuig verkregen wordt, met die belangstelling hebben gadegeslagen, welke dezelve verdient.
De verwachting welke men van deze echt nationale uitvinding, (in het vak der waterbouwkunde, waarop onze natie nog steeds roem draagt,) koestert, is groot, terwijl de zucht tot medewerking bij de authoriteiten, geïnteresseerden en deskundigen meer en meer opgewekt wordt, om partij van eene uitvinding te trekken, die bij minstkostbaarheid, eene zekere drooghouding van polders belooft; daargelaten nog de zekerheid van goede reussite bij droogmakingen van meeren en plassen, waarvan er nog zoo vele voorhanden zijn, die veel werk aan de arbeidzame klassen kunnen verschaffen, terwijl de ondernemers ruimschoots schadeloos worden gesteld. Voor polderbesturen en belanghebbenden uit dezen omtrek is het werktuig heden en morgen nog te bezigtigen, wanneer zij zich tusschen 10½ en 3 ure bij de heer Faddegon vervoegen, in het achterste gedeelte van het Armenhuis, ingang het poortje van het slop, naar het Stek.
woensdag 24 juni 1846 – Nieuwe Rotterdamsche Courant
Ingezonden Stukken
Het was ons aangenaam, na alles wat er over het stoomwerktuig de Leeghwater reeds geschreven is, de Staats-Courant van den 16den dezer, over deze zaak ook eens te hooren. Het mag niet ontkend worden, dat het bij een ieder die het met eene onderneming, zoo als de droogmaking van het Haarlemmermeer is, wel meent, een pijnlijken indruk maakt, wanneer men telkens leest, dat de Leeghwater mislukt is, de dijken niet goed zijn, enz. De Kamper Courant vooral heeft herhaaldelijk dit beweerd , en nu laatstelijk nog in deszelfs nummer van maandag den 15den dezer. In dat artikel wordt het pompenstelsel tamelijk onhandig bestreden; ook wij voor ons zouden aan pompen de voorkeur niet geven; maar nu men eenmaal daartoe besloten heeft, moet de verdere beoordeeling onpartijdig wezen; al werden er riemen papier vol geschreven om het pompenstelsel als ongunstig voor polderbemaling te doen uitkomen, men zal daarom toch de Leeghwater van geen waterbrakers voorzien; een werktuig, dat men niet noemen moest, als men van scheprad en vijzel spreekt.
Waar wij van schepraden en vijzels, maar vooral van de eersten heerlijke uitkomsten kennen, en in het laatste voorjaar door dezelven duizende bunders land, toen de gelegenheid gunstig was, als ineen oogenblik van het winterwater hebben zien ontlasten , zullen onze oogen dit nimmer van den waterbraker (dien wij liever watergieter zouden noemen) aanschouwen. Indien geene bijoogmerken de pen van den schrijver van dat, en zoo vele voorgaande artikelen bestuurd hebben, men had beter gedaan, het vernuft van den waterwerktuigkundigen horologiemaker, te laten voor hetgeen het is.
De Staats-Courant nu, tracht zijne lezers omtrent de Leeghwater gerust te stellen: zij biedt eene tabel van proefnemingen aan, en trekt daaruit het besluit, dat de Leeghwater volkomen gelukt is.
Zijn wij geslagen vijanden, de zaken te zeer in een ongunstig daglicht gesteld te zien, zoo als de Kamper Courant door deszelfs opgenomene artikelen gedaan heeft, wij zijn het evenzeer dezelven te hoog te roemen zooals de Staats-Courant doet. Waarlijk, het zegt veel, een werktuig zoo als de Leeghwater volkomen gelukt te noemen, zonder aan de waarheid te kort te doen. En indien het al eens zoo ware, dat aan de Leeghwater niets ontbrak, dan zul dit toch wel niet uit de gegeven tabel blijken, waarin men wel de hoogte van opmaling en het aantal slagen in de minuut vindt opgeteekend , maar geenszins, en waar het vooral op aankomt, de hoeveelheid uitgeslagen water; ook is het aantal pompen waarmede gewerkt is, niet genoemd.
Bedriegen wij ons niet, dan heeft de heer Gevers van Endegeest, in zijn werk over het Haarlemmermeer opgegeven, dat de Leeghwater in de minuut 10 slagen zoude doen, dat met iedere pomp in iederen slag zoude worden op- en uitgestort 6 kub. el water, hetwelk alzoo voor de 11 pompen 660 kub. el in de minuut bedraagt.
Toen de heer G. dit schreef, had ZEd. zeker de berekeningen van de ontwerpers van dit stoomgevaarte voor zich. Heeft nu de Leeghwater aan die berekeningen beantwoord, dan mag hij als volkomen gelukt aangemerkt worden; heeft hij dat niet gedaan, en hij heeft dit, wat het aantal slagen betreft, reeds niet gedaan, dan overdrijft de Staats Courant evenzeer de deugden, als de Kamper Courant de gebreken doet. Intusschen zijn wij verheugd iets goeds van de Leeghwater gelezen te hebben, en de schrijver van het berigt in de Staats Courant, zal het publiek eene dienst bewijzen door meer omstandig den uitslag der proeven op te geven. Wij vertrouwen den schrijver daartoe wel in staat te zijn, en beschouwen het niet opgeven van de hoeveelheid uitgeslagen water als een verzuim, ten ware, hetgeen bijna niet denkbaar is, men vergeten had bij de proefnemingen, desaangaande naauwkeurige waarnemingen te doen.
Wij noodigen den schrijver tot het mededeelen der genoemde resultaten, met bescheidenheid uit. P.
11 juli 1846 – Overijssel
De Heer P. Faddegon Pz. van Amersfoort, uitvinder van het zoo veel besproken werktuig de waterbraker, tot het doen eener bestelling naar elders ontboden, bevindt zich in onze stad met oogmerk om dit werktuig en zijne werking door deskundigen en belanghebbenden te laten in oogenschouw nemen. Naar wij vernemen komt de heer P. Faddegon van ’t Loo, waar hij zijne uitvinding aan den Prins van Oranje heeft getoond, die er hem schriftelijk zijne hooge goedkeuring over heeft laten te kennen gegeven. Genoemde Heer is alhier gelogeerd bij den Hr. Kamphuis buiten de Kamperpoort.
12 juli 1846 – Arhnemsche Courant, pag.2
— Ons wordt uit Apeldoorn medegedeeld, dat de heer P. Faddegon, Pzn., uit Amersfoort, gisteren op de minzaamste wijze door Z. K. H. den prins van Oranje op het Loo is ontvangen: dat Z. K. H. het model waterwerktuig van den waterbraker heeft zien werken, hetzelfde met de grootste oplettendheid heeft onderzocht en ook de doeltreffende werking en het oordeelkundig zaenstel heeft goedgekeurd; voorts, Z. K. H. den heer Faddegon daarover eenen vleienden brief heeft doen toezenden, betuigende met de uitvinding ten hoogste ingenomen te zijn en hulde te brengen aan de onvermoeide pogingen om een doel te bereiken, waarvoor, volgens het oordeel van Z. K. H. veel nut voor het vaderland zal zijn te trekken. Het heeft Z. K. H. wijders behaagd, den wensch te uiten, dat een model van den waterbraker vervaardigd mogt worden om eene plaats in te nemen onder de verzameling van modellen aan de koninklijke akademie te Delft.
28 juli 1846 – Groninger Courant
Men ontwaart hier, zoo als overal in ons Rijk, meer en meer belangstelling voor den landbouw en de verbetering der gronden. Hier ontginnen van heidegronden, ginds land aanwinnen, hetzij door droogmaking van meren en plassen, hetzij door indijken van aan de zee ontwoekerde gronden. Dat de middelen , om zich van het water te ontlasten , hierbij eene hoofdrol spelen, is erkend, doch tevens ook, dat de werktuigen , die men tot de opruiming van het water bezigt, doorloopend onvoldoende zijn, zoo door geringheid van uitslag, als door kostbaarheid en tijdverlies.
Menigeen maakt zich verdienstelijk in het opsporen van verbeteringen aan de in gebruik zijnde waterwerktuigen, doch met geen voldoend gevolg. Onze landgenoot de heer P. FADDERGON Pzn., spoorde niet alleen de gebreken op aan de bekende werktuigen , maar hij slaagde er in, ons in den Waterbraker een werktuig te leveren, even eenvoudig in zamenstel als vindingrijk en doelmatig, en waarvan de wateruitslagen verbazingwekkend zijn. Hij verspreidt in zijn onlangs bij den boekhandelaar LONDONCK te Amsterdam uitgegeven werkje: Over de Wateropvoeringswerktuigen, een licht waaraan het ons ontbrak en dat om deszelfs nuttige strekking niet genoeg kan aangeprezen worden, opdat polderbesturen en ingelanden zelve kunnen leeren beoordeelen , wat hun welbegrepen belang vordert.
In onze nabijheid geroepen , om over de vervaardiging van een’ toestel in eenen grooten watermolen geraadpleegd te worden, heeft de heer FADDERGON ons het genoegen verschaft, het model van zijnen later nog veel verbeterden en geoctrooijeerden toestel van den Waterbraker te kunnen bezigtigen, en dat heeft dan ook hier, zoo als elders, de hoogste belangstelling opgewekt. Ook hier erkennen hoog geplaatste ambtenaren van den waterstaat, professoren, geleerden en andere deskundigen het verdienstelijke der uitvinding, waarvan zoo veel nut voor ons Vaderland te verwachten is. — Zonder in verdere bijzonderheden over de uitwerking , welke met den Waterbraker verkregen wordt, te treden, stippen wij hier slechts het voordeel aan, dat er met dit werktuig geene te korten in den uitslag door nuttelooze kracht- en waterverspilling ontstaan, maar eene over-produktie, die voorheen voor ongeloofelijk gehouden werd, en waarvan het raadselachtige opgelost wordt, wanneer men de gronden onderzoekt, waarop de uitwerking berust en het model ziet werken. Het bewijs ligt dáár, dat een molentje van 15,6 el vlugt, van dit werktuig voorzien, 36 kubiek ellen water op 1,82 el hoogte in de minuut uitsloeg.
Het verwondert ons dan ook geenszins, bij het lezen van den brief, welken den Z.K.H. de Prins van Oranje dezer dagen aan den heer F. heeft doen toekomen, dat Z. K. H., die zich zoo onderscheidt, om echt nationale uitvindingen op prijs te stellen, den uitvinder zijne hoogste voldoening heeft doen blijken en verlangd, dat een model van dat werktuig in de verzameling van modellen aan de akademie te Delft worde opgenomen, waar het zekerlijk als eene der belangrijkste en nuttigste uitvindingen prijken zal.
10 december 1846 – Nieuwe Rotterdamsche Courant
———————-
Haarlemmermeer.
Men wil het voor eene waarheid aangenomen hebben, dat de door-geloopene ruimte van de cylinders van de pompen van de Leeghwater ook de effective uitslag zij (schoon dit zoo niet is) en dat er gemiddeld 5 en 6 slagen in de minuut geschieden , en dat er 36 kubiek ellen water door die Leeghwater uitgeslagen worden. Drie soortgelijke werktuigen , de Leeghwater , de Cruyquius en de van Lynden eene gezamenlijke kracht van 1500 stoompaarden bezittende, zouden dan per minuut 1080 kubiek ellen water uitslaan. Wanneer nu eenmaal die drie werktuigen onafgebroeken een jaar van 52 weken doorwerken, de week op 6 dagen van 24 uren elk berekend , zoo zal er uitgeslagen worden 485.222,400 kub. ellen; gemakshalve hebben wij hier ondersteld , dat de waterstand in het meer dezelfde blijve; want dit niet aannemende , zoude er bij eenen lageren waterstand, wanneer het water uit de meerdere diepte hooger opgevoerd moest worden, minder getal zuigerslagen in de minuut geschieden, en bij gevolg een mindere uitslag van water. Wij verkrijgen dus op eene eenvoudige berekening, gegrond op officieele opgaven van regeringswege publiek gemaakt 485,222,400 kub. ellen uitslag van water in een jaar.
Ik heb het werkje van den heer P. Faddegon van Amersfoort, dit voorjaar bij den boekhandelaar Londonck uitgegeven, in handen gekregen, behelzende eene beschouwing der wateropvoerings-werktuigen en den geoctrooijeerden Waterbraker. In dat werkje worden proefmalingen met dit werktuig gedaan, aangehaald, waarvan de waarheid niet in twijfel te trekken valt, tenzij de schrijver de onbeschaamdheid hadde gehad, om fabelen als waarheid voortestellen en zich niet op in leven zijnde achtenswaardige personen en op brieven van den baron van Lynden zelve beriep. Het principe, waarop de waterbraker werkt, huldigende en terwijl ik ook het model daarvan heb zien werken, waarover ik niet velen verwonderd ben geweest, bekroop mij de lust, mijne aangevangene becijferingen eens verder voorttezetten.
In eene akte van proefmaling is een uitslag van 36 kub. ellen water in de minuut op de aanzienlijke hoogte van 1.82 el vermeld, met een molentje van 15.6 el vlugt; en ik houde het met den schrijver voor waar, dat zulk molentje in kracht gelijk staat met 4 stoom-paarden; ik ga nu den eenvoudigen regel van drieën na en bevind, dat wanneer 4 stoom-paarden in de minuut op die hoogte 36 kub. el geven, dan zullen 1500 stoom- paarden 13500 kub. el op gelijke hoogte uitslaan; dit nu ook op gelijke wijze berekenende, dat er met de stoomwerktuigen, voorzien van waterbrakers, ook een rond jaar van 52 weken, tegen 6 dagen van 24 uren, doorgewerkt werd, zoo zouden er 6065,280,000 kub. ellen water uitgeslagen worden, dus 12½ maal meer, dan met de werktuigen, die door de commissie, belast met de droogmaking van het meer gekozen zijn. Het verschil van 12½ maal meer, klinkt misschien niet groot genoeg. Laten wij de uitkomsten eens in getallen tegen elkander neerzetten.
1500 paarden Leeghwater, Cruyquius en van Lynden, in beweging brengende, slaan uit: 485,222,400 kub. Ellen.; hetzelfde getal paarden die waterbrakers ronddragen: 6065,280,000 kub. ellen.
Verschil in faveur van den Waterbraker 5570,057,600 kub. ellen; met dat werktuig zou in 36 dagen evenveel verrigt worden als met de pomp-toestellen in 450 dagen.
Het zal mij aangenaam zijn, dat het Handelsblad, de Haarlemmer Courant en de Stoompost onpartijdig genoeg zullen gelieven te handelen, deze op, van gouvernementswege medegedeelde bijzonderheden, gegronde waarheden over te nemen en dat ook andere dagbladen het artikel gelieven te plaatsen. Er is reeds zooveel ten gunde van de Leeghwater geschreven, dat deze onpartijdige opgaaf een ieder welkom zal zijn.
5 februari 1847 – Utrechtsche provinciale en stadscourant
Wij vernemen, dat dezer dagen te Alblasserdam een nieuwe steenen watermolen in werking is gekomen , waarin de zoo veel besprokene waterbraker is geplaatst, waarop de aandacht van zoo vele geleerden en geïnteresseerden in polderbesturen is gevestigd, en waarvan de uitwerking dan ook ten volle aan de verwachting heeft beantwoord. In het bijzonder moet zulks het geval geweest zijn op den 28 Jan. j.l., toen er een stevige molenwind waaide.
De menigvuldig toegeschotene nieuwsgierigen stonden verbaasd te staren, zulke geweldige hoeveelheden water, als het ware door eene onzigtbare magt, uit den grond van den molen geslingerd werden. Het moet een waarlijk indrukwekkend gezigt geweest zijn. Diegenen, welke hier in den afgeloopen zomer het model hebben zien werken en over deszelfs uitwerking verwonderd waren, zullen zich een flaauw denkbeeld kunnen vormen van het verbazende vermogen van zoodanig toestel in het redelijke groote. — Aanhoudend bleven de stroomen water langs de lubben uitvloeijen ; dit moet een treffend gezigt van af den maaUolder opgeleverd hebben , van waar men in het werktuig zag , ’t welk over de 4 el diameter heeft ruim 40 omgangen in de minuut volbragt.
De geleerde onwaart duidelijk, dat hier, door eene werktuigelijk aangewende kracht, verschillende nautuurkrachten ontwikkeld worden, wier gezamentlijk vermogen eene grootere uitwerking te weeg brengt, dan de enkele molenkracht vermag te doen. De molen heeft 17 ellen vlugt, daarbij wordt het water 1 el 25 duimen hoog opgemalen , en men begroote den uitsleg op minstens 60 kubiek ellen, gelijk aan 60,000 Ned. ponden gewigt aan water in elke minuut of zeventien paardenlast, eene waarlijk verbazende hoeveelheid voor eenen molen van dat vermogen. Men zag ook duidelijk, dat de natuurkundige gronden hier steek houden, dat twee dat twee maal meer aangewende kracht viervoud grooter uitwerking van het middelpunt vliedend vermogen ten gevolge heeft. Mogt dc aandacht van den geleerden geboeid zijn, niet minder verblijdende was het voor den landbouwer. Een molen van zulke geringe vlugt, met zulk eenvoudig, min kostbaar zamenstel, zulk effect doende, dan met 4 -5 voud kostbaarder molens kwalijk als ultimatum kan verkregen worden; hetwelk eeene groote bezuiniging voor den ingeland op zal leveren, bij het vooruitzigt op eene veel spoedigere droogmaking. — Gaat men dezen uitslag na, zoo kan men tot de slotsom komen, dat met zes zulke molens, die elk omstreeks ƒ 7000 zullen kosten, dus f 42,000 in het geheel, even veel verigt zouden worden als met de 500 stoompaardkracht van het pomptoestelvan de Leeghwater, en men beweert dat die veel geeft.
Geen wonder dat zo menig een deze Hollandsche uitvinding toejuicht, als eene die van de heilrijkste gevolgen voor ons waterrijk land te beschouwen is en waar zoo groote behoefte aan verbetering bestaat. Wij zijn tevens onderrigt, dat zoodra als het open water zal zijn, het er tot proefmalingen zal worden overgegaan, waartoe zich verscheidende aanzienlijke deskundigen uit eigen beweging aangeboden hebben, daarbij tegenwoordig te willen zijn. De bij die plaats te hebbene proefmalingen te verwachten uitkomsten zullen ook wel strooken met de vroeger in N. Holland genomen proeven, welke deels onopgemerkt zijn gebleven, deels door anderen in twijfel werden getrokken en dat wel om de hoegrootheid van produkt, en de zoo zeer aanzienlijke hoogte van opmaling. K.
10 februari 1827 – NRC
Wij kunnen thans met zekerheid mededelen dat de nieuw gebouwde stenen watermolen te Alblasserdam sedert eenigen tijd in werking is gekomen, waarin de geocrooijeerde wateropvoeringstoestel van den waterbraker is geplaatst geworden, en dat dit werktuig boven verwachting voldoet, zijnde de uitslagen van water, die daarmede verkregen worden, grooter dan van het scheprad of van den vijzel.
De uitwerking moet een grootsch en indrukwekkend gezigt opleveren; en dit is eenigszins begrijpelijk te maken, door zich voor te stellen, welk eene verschrikkelijke hoeveelheid waters er uit eenen trechter geslingerd kan worden, die eenen diameter van boven de ruim vier ellen heeft, en welke trechter van 40 tot 60 omgangen in de minuut maakt; in het onderwerk dat een el wijd is, zijn 39 zware scheppers aangebragt, die allen onophoudelijk werkzaam zijn, om het water op te stuwen in hetwelk langs de beweegbare hellingen van de steeds verwijderenden trechter door het in uitwerking viervoud toenemend middelpuntsvliedend vermogen verdreven wordt, en wel met eene veel grootere snelheid dan aanvankelijk bij de aanvat plaats had. Men bespeurt in den waterbraker ook geenen strijd der natuurkrachten met het water; de gedurig elkander opvolgende stroomen waters, worden zonder schuim of bellen te verwekken, doch met een ontzettend geweld, uitgebraakt.
Van welke heilrijke gevolgen deze nuttige uitvinding voor den landbouw zijn zal, die sedert langen tijd vruchteloos naar verbetering omgezien heeft, is licht te begrijpen: de klagten over te laat en onvoldoend droogmaken en drooghouden leveren daaromtrent het onwedersprekelijk bewijs op.
Dewijl die waterbraker nu zulke schoone resultaten oplevert, verdient hij de aandacht van ons stedelijk bestuur, daar het eene erkende behoefte is, dat er een middel dient aangewend te worden om de binnenstad en hare singels behoorlijk te kunnen ververschen, en zoo doende voor de gezondheid van haar talrijke bevolking alle gepaste maatregelen te nemen. Zulk een werktuig door stoomkracht bewogen, ware daartoe wellicht met goed gevolg te gebruiken, en zoude niet de stad Rotterdam en Delfland hier vereend kunnen werkzaam zijn? Hoe meerder water er door Rotterdam geloosd wordt hoe beter water zij verkreeg; en Delfland tot de kosten van een krachtig werkend stoom-watergemaal bijdragende, verkreeg eene ongezochte gelegenheid, om zich van haar overtollig water te ontlasten, hetgeen toch het doel van hare prijsvraag is.
10 februari 1847 – Overijssel
Wij verheugen ons in de Utrechtse Courant te lezen dat te Alblasserdam een nieuwe steenen watermolen in werking is gekomen, waarin de zo veel besproken waterbraker is geplaatst, wijl wij gelooven, dat het beginsel, waarop het werktuig rust, goed is, en alleszins verdient, dat men door proefnemingen op grootere schaal en langdurige waarnemingen onderzoeke, welke aanwending daarvan in de praktijk zal kunnen gemaakt worden.
In het algemeen vindt eene nieuwe uitvinding bij ons te weinig belangstelling. Men ziet er ding aan, zegt: het is aardig, en denkt er niet meer aan. In Engeland vindt ieder uitdenksel zijn patroon, die er wat voor over heeft om den uitvinder in staat te stellen zijne zaak verder te volmaken. Het is niet te ontkennen, dat dan van menige uitvinding blijkt, dat het niets om het lijf had, en dat het geld verloren is; doch de voordeelen aan den anderen kant, kent ieder. En menige uitvinding die met eene handelwijze als hier, bij hare wording verstikt was, is door de ondersteuning van vermogende lieden na herhaalde mislukkingen en teleurstellingen tot eene zaak geworden, die Engeland tot eer en voordeel strekt.
Bij deze aankondiging echter in de Utrechtse Courant hinderden ons weder die hoogdravende kunsttermen en vermetele berekeningen, welke van elk berigt omtrent den waterbraker onafscheidelijk schijnen te zijn.
11 februari 1847 – NRC
In de dagen die wij tegenwoordig beleven, is het voor velen een welkom verschijnsel, met onpartijdigheid en waarheid uitkomsten te zien mededeelen van de opgevoerde een uitgeslagene watermassa’s met daarvoor ingerigte werktuigen; onverschillig dan of stoom of wind de beweegkracht zij; en te belangrijker worden die mededelingen naarmate ze een grooter vermogen met betrekkelijk minder kosten aangeven, dan tot hier toe bekend was. Als zoodanig voorzeker zoude het berigt over den Waterbraker in uw blad van de 6den dezer uit de Utrechtsche Courant overgenomen, beschouwd mogen worden, ware het niet, dat wij uit echte bronnen wisten dat het aangehaalde berigt overdreven, zeer overdreven is.
Het behoeft trouwens geen betoog, dat de opgegevene water massa die het werktuig zoude hebben uitgeslagen, geen geloof verdient. Wie toch bepaald dit volgens begrooting zonder te meten, en dan nog wanneer men de water massa meten wil, kan het verschil groot zijn naarmate de wijze waarop men weet. Wij hebben reden te gelooven, dat hij die den berigtgever de woorden in de mond gelegd heeft, niet bij de proefmaling tegenwoordig is geweest, en dat alzoo eene overdrevene ingenomenheid, met den Waterbraker deze verbazende uitkomst heeft doen geboren worden. De omstandigheid dat dit werktuig op de 28sten Januari ll., is beproefd, pleit niet zeer voor de bruikbaarheid van hetzelve. Wij vragen hoeveel dagen in het jaar er eene windkracht heerscht gelijk aan die van de 28sten Jan., en wij antwoorden in den regel geen enkele. Bedriegen wij ons niet, dan heeft de molen geloopen met een ontzettende snelheid van 136 enden per minuut, en daarbij zal de Waterbraker 60 omwentelingen hebben gemaakt. Bij eene snelheid van 30 omwentelingen, heeft het werktuig bewezen geen water uit te storten, en dit toch is een gang die ongelijk veel meer te wachten is, dan die van 136 enden. Wij houden het er voor en zoo wij vertrouwen met grond, dat de 60 kubiek ellen water die men per minuut begroot heeft, nog niet eens een vijfde deel hebben bedragen; en wij willen gevraagd hebben, waardoor berigten, die zoo zeer van de waarheid afwijken dienen moeten, anders dan om een werktuig te verheffen ten koste van het beter weten, ten koste van de goede trouw en indien het den uitvinder ernst is dit werktuig toegepast te zien, dan zij hij de eerste die zoodanige berigten logenstraft, de menigte moge voor een oogenblik geloof hechten aan die berigten; degene die het om de zaak te doen is, laat zich niet zo gemakkelijk iets op de mouw speelden, daarom verwerpen wij ook ten eenenmale belagchelijke vergelijking tusschen den Waterbraker en den Leeghwater en wenschen allen en daaronder ook de berigtgever genoegzame kunde en eerlijkheid toe, om de zaken te verhalen zoo als ze zijn, niet zoo als men wel wenschte dat ze waren.
Rotterdam, EEN WATERBOUWKUNDIGE
9 februari 1847.
26 februari 1847 – Nieuwe Rotterdamsche courant
Ingezonden Stukken.
Vergun mij, den zich noemenden «waterbouwkundige» op zijne in UEd. blad vau 11 dezer gemaakte bedenkingen, omtrent den op 28 Januarij plaats gehad hebbenden uitslag van water, met den waterbraker, het volgende te antwoorden.
De waterbraker sloeg in 1840 blijkens de geleverde acten van proefmalingen, met eenen molen van 15, 6 el vlugt, op 1,82 el hoogte, met 85 topeinden, zes en dertig kubiek ellen water, in de minuut uit; nu kan het niet waar zijn, dat er met eenen veel sterkeren molen, van grooter beweegvermogen, 17 el vlugt, met de helft meer snelheid, 130 à 140 topeinden, bij veel lagere opmaling 1,25 el, er twee derde minder uitslag, dus maar 12 kub. ellen in de minuut, met een gelijksoortig werktuig te voorschijn zoude zijn gekomen; het ts immers zonder tegenspraak, dat grootere kracht, meerdere snelheid, bij lagere opmaling, een grooteren uitslag ten gevolge heeft.
Redeneringen en veroordeelingen op zulke klaarblijkelijke misstellingen gegrond, moest men achterwege laten.
Er zal bij open water, zekerlijk zoo als vroeger, ruimschoots gelegenheid gegeven worden het werktuig te zien werken; dat men dan niet zoo als destijds, weg blijve en van onmogelijk, niet doenlijk, prate.
6 maart 1847 – Nieuwe Rotterdamsche courant
WATERBRAKER.
Wij zien ons verpligt en haasten ons daarom aan die verpligting te voldoen, den schrijver over den Waterbraker, die heden ons artikel den 11den dezer in dit blad opgenomen, zegt te beantwoorden, een weder-antwoord te geven.
De schrijver verkeert ten onzen opzigte in eene dwaling. ZEd. veronderstelt, dat de uitslag bij de proefmaling in 1840 met den Waterbraker verkregen, en waarvan acte is opgemaakt, ons ten grondslag heeft moeten dienen bij de beoordeeling van den Waterbraker te Alblasserdam. Wij hebben aan de opgegevene uitslag in 1840 nooit eenige waarde gehecht.
Wij ziju voornemens den Waterbraker te Alblasserdam te gaan zien , wij zullen dit doen met slappe en met sterke windkrachten; wij zullen het werktuig met alle naauwkeurigheid , die de zaak vordert en de gelegenheid aanbiedt, onderzoeken , en de uitkomsten van dat onderzoek bekend maken; dit zullen wij doen naar ons beste weten, met onpartijdigheid en naar waarheid; tot zoo lang hebben wij ons stellig voorgenomem te zwijgen, te meer, omdat wij, uit hetgeen wij heden lazen, niets wijzer zijn geworden , en alzoo nog geen enkel woord terug nemen, van hetgeen wij vroeger aanvoerden.
Een woord echter nog zal de schrijver van heden, en naar het schijnt voorstander van den Waterbraker niet ongevallig zijn; het is dit, hetgeen wij uit bij ons bekende bronnen weten, dat de Waterbraker op den 18en Februarij ll. met 75 topenden per minuut geen water uitsloeg, en met eene snelheid van 80 enden per minuut water maalde, dat op dat zelfde oogenblik de scheprad-molen in den naburigen Vinekpolder, wiens vlugt ongeveer 6 ellen grooter dan die van de Waterbraker is, met 45 enden per minuut water liep, en de snelheden van het uitgemalen water in de voorwaterloopen of goten op ongeveer gelijke afstanden van de molens waargenomen, in reden stonden voor den Waterbraker en Schepradmolen als 9.25.
Wij willen hiermede niet gezegd hebben, dat wij de stroomsnelheid in het waterloop voor maatstaf aannemen, om tot de juiste uitgeslagene massa te besluiten; maar wij willen er alleen dit mede zeggen, dat waar de snelheid (maar grondig waargenomen) grooter is, ook de waterverplaatsing grooter zijn moet. Verder dient dat beide molens plus minus, een el hoog opmaalden.
Voor ditmaal nemen wij van deze zaak afscheid; maar om er later met meer kracht en nadruk op terug te komen.
EEN WATERBOUWKUNDIGE.
Rotterdam, 26 februarij 1847
6 maart 1847 – NRC
Volgens de N. Rott. Ct. slaat de waterbraker van den heer Paddegon 6000 mill. kub. ellen water uit, tegen de machine de Leeghwater aan het Haarlemmermeer 500. De kosten van die beide machines staan in eene zeer omgekeerde verhouding. Is men het geld dan gram ?
31 mei 1847 – Algemeen Handelsblad – Bijblad tot de zondags-editie
WATER-OPVOERINGS-WERKTUIGEN.
(INGEZONDEN.)
Bij de tegenwoordig al meer en meer voorgenomen wordende droogmakingen en indijkingen, is het geen wonder, dat de werktuigen daarbij benoodigd, eindelijk eens meer ter sprake komen. De behoefte aan meer afdoende werktuigen deed zich reeds lang gevoelen, doch de strijd over het hellend scheprad bleef rusten, tot dat men nu over de pompen, zoo als aan de Leeghwater, en over den Waterbraker in ernstig geschil komt, waarbij de voorstanders van het scheprad niet stil zitten. Partijdigheid, vooringenomenheid en eigenbelang komen hier in het spel. De werken van Ekhardt getuigen er van, hoe partijdig men van wege den waterstaat bij de proefmalingen met het hellend scheprad is te werk gegaan. In het werkje over de water-opvoerings-werktuigen en over den waterbraker, door C. Faddegon geschreven, vindt men, dat in een uitgebragt rapport, levende paarden in een gebrekkig werkende molen, gelijk gesteld worden met stoompaarden en daardoor een voordeelig resultaat bij eene opmaling van 2.37 el met den waterbraker, in een nadeelig daglicht werd gesteld. De Heer Scholten in zijn, in het Bijblad van 12 April ter sprake gebrag werkje, levert op nieuw bewijzen daarvan. Hoezeer nu ook bewezen zij, dat de toepassing van den stoom op schepraderen en vijzels hier te lande nog zeer veel te wenschen overlaat, hetwelk eensdeels aan de gebrekkige werking der werktuigen zelve moet toegeschreven worden en anderdeels daaraan, dat de magt niet tot den last in verhouding staat, zoo is er alle grond , om te verwachten, dat de waterbraker door stoom met groote snelheid gedreven, uit den aard van zijne werking andere en betere resultaten op zoude leveren. Dit is het gevoelen van zeer vele deskundigen hier te lande en dat wordt door de Engelschen gestaafd, die mede niet gunstig over de Leeghwater oordeelen. Doch de waterstaat denkt er anders over. Al is het stoomgemaal te Spaarndam mislukt, voerende slechts 80 duim in stede van 1.20 el op, evenwel moet het goed heeten; al heeft men zich voorgesteld , tien zuigerslagen in de minuut met de Leeghwater te doen, en vergiste men zich vier vier op tien , de uitkomsten moeten gunstig heeten. Twee zulke monster-werktuigen zullen en moeten er bij gebouwd worden. Engelscbe ingenieurs genieten voor het ineenzetten van zulke doellooze gecompliceerde toestellen slechts eene gratificatie van f 16000 per stuk. Hollands roem in de waterbouwkunde moge bij die bestelling buitenslands een gevoeligen slag krijgen; doch wat zal men er van zeggen? Wanneer de energie verdwijnt, is alles verloren. Een vader van een huisgezin, wanneer die den moed laat zakken, delft zich zelven en zijne kiuderen een graf, en zoo is het met de natiën ook gesteld. Het is wel waar, wat in uw blad gezegd is, stel wat nuttigs voor, men lacht er om ; dringt men er met geestdrift op aan, dan wordt men lastig. Het Handelsblad moge aanraden, handelshuizen op Makasser te vestigen, het zal niet gebeuren, dan wanneer hel te laat is. Holland heeft zijn grootheid vooral te danken aan den vrijen handel in granen. Onze volharders geven ons eene nieuwe graanwet weinig minder verderfelijk dan de vorige. Men verliest uit het oog , dat de handel den lande in tijd van nood altoos bijgesprongen heeft met millioenen; wat deden de grondbezitters? Doch wij keeren tot ons onderwerp terug.
De Heeren, die de uitkomsten van de proefnemingen met de Leeghwater in emmers berekenden en van daar den naam van emmertjes-mannen ontvingen, nemen aan, dat de pompen slechts 10 pCt. verliezen. Prof. Verdam, de vraagbaak, door zijne ook buitenlands geachte werken, neemt 2/5 tot over de helft, en wat het bij 5 el opmaling, bij groote pompen eu gedurig defekte zuigers moet worden, laat ik daar. De heer Scholten, een scheprad-molen voorstander voor alles, geeft aan stoomwerktuigen 40 pCt. verlies en neemt slechts 2½ pCt. voor de logge-water-molens, die bij 26 ellen vlugt een halven orkaan noodig hebben, om water te geven, waarin men assen van 5 palm dik vindt, waar die as en de water-as hunne belangrijke wrijvingen hebben, waar de persing op de wachtdeur te overwinnen is en waar water in water weggeperst moet worden. Hij neemt het als eene waarheid aan, dat de inhoud van het Sscheprad ook het produkt van uitslag is, produkt van uitslag, oneigenaardig naar het Duitsche nutz-effect, nuttig effect noemende. Om den inhoud van het scheprad zonder verlies en den tegenstand om water in water weg te persen, aanneemlijk te doen worden, transigeert hij waarschijnlijk met de 10 pCt. verlies op de pompen. Wel spreekt Schielands fabriek van 100 kubiek ellen uitslag van water met scheprad-molens, maar men blijft de bewijzen schuldig. Men vindt ze nergens, noch bij Blanken noch door van Lynden aangeteekend. Het scheprad-toestel aan den Koolpolder (wij ontzeggen de ontwerpers niet, de magt beter tot den last, dan gewoonlijk geregeld te hebben), slaat geene 90 kubiek ellen uit, het is slechts de inhoud van het scheprad. — Ronduit durf ik openlijk de meening van den Hoofd-Ingenieur van den Hollandschen Spoorweg vragen, of ZEd. niet van gevoelen is, dat de waterbraker op dat stoomwerktuig toegepast, meerder water zoude geven. — Berekende men den inhoud van den waterbraker, in grootte zoo als die te Alblasserdam staat, hebbende de molen omstreeks 17 ellen vlugt, en zeide men het zal 80 pub. ellen zijn, dadelijk zouden er waterbouwkundigen optreden , om het voor onwaar te verklaren, even als een zich dus noemende, in de N. Rott. Ct. over den plaats gehad hebbenden uitslag van 28 Jan. ll. sprak, toen de molen met twee volle zeilen belegd was en de uitslag, naar wij van ooggetuigen vernemen, buitengewoon moet zijn geweest en wel degelijk omstreeks 60 Ned. ellen moet hebben bedragen, hetgeen door den criticus vindingrijk op 10 gereduceerd werd; alles op voor onderstellingen, want hij bekent er niet bij te zijn geweest. — Ik houd ook niet van overdrijven, doch ben even afkeerig van partijdig dompen. Hier is de vraag ten nutte van het algemeen, voor droogmakerijen, voor indijkingen en voor polders — welk werktuig is het beste? Hier geldt niet het belang vau scheprad of vijzelmolen maken, of die van pomp of waterbraker constructeur — dat men onpartijdig oordeele. Is de ophef tegen den waterbraker groot, het is een bewijs, dat er zeer veel goeds aan moet zijn, een onderzoek waardig- De nuttigste zaken vinden den grootsten tegenstand — getuige de geschiedenis der houtzaagmolens. Is het wat nieuws? Duizenden stonden bij het afvaren van de eerste stoomboot te kijken, overtuigd dat de boot geenen duimbreed zoude verzetten; de uitvinder kwam er evenwel mede vooruit. De waterbraker zoude geen druppel water geven, en de beweerders daarvan moesten op honderd passen afstand toezien, wilden ze niet door nat worden. Lacht men over het denkbeeld de Zuiderzee droog te maken ; men lagche. Het komt dus doende ter sprake, het geeft aanleiding tot wisseling van denkbeelden en dan is in Holland tegenwoordig veel gewonnen, om na eene halve eeuw tot het doel te geraken. I.
—
20 juli 1848 – NRC
Waterbraker.
Nog altijd waren wij, na hetgeen wij over de waterbraker geschreven hebben, een bezoek aan dat werktuig en de mededeeling van onze bevinding aan het belangstellend publiek verschuldigd. Vele bezigheden hebben ons verhinderd daaraan zoo spoedig gevolg te gevan als wij wel wenschten. Dezer dagen is het ons echter mogelijk gewest, den tijd daartoe te vinden, dan –- wij kwamen te laat. Wel stond daar nog het molen gebouw, dat eenmaal de waterbraker tegen den invloed van de buitenlucht bad beschermd, maar het werktuig zelf, dat bestemd scheen, om scheprad-molens, vijzel-molens ja zelfs leeghwaters van hunne grondvesten voor altijd weg te braken; dat werktuig zeggen wij, was verdwenen, en zoo als wij hoorden voor eene som van vijftig guldens, aan brandhout en oud ijzer verkocht.
Een kundig molenmaker is thans werkzaam de waterbraker te vervangen door een scheprad, ongeveer van constructie als dat, hetwelk de polders Cool, Schoonderloo en Beukelsdijk, in Schieland bemaalt.
ROTTERDAM, 12 Julij 1848. Een waterbouwkundige.
7 september 1848 – Nieuwe Rotterdamsche courant
De Waterbraker.
Even als te Alblasserdam is ook te Hemelum in Vriesland de Waterbraker verdwenen; doch men zal zich vergissen, wanneer men de oorzaak der slooping aan min voldoende uitwerking toeschrijft. Wij weten, dat de molen vau 15 el 6 p. vlugt in Noord-Holland 1,82 el hoogte 36 kub. el in de minuut gaf. Te Alblasserdam zijn geen proefmalingen geschied, doch daar werkte de molen op 28 januari 1847, tot verwondering van elk, en niet dan eene verbazing wekkende groote uitslag kon toch wel den eigenaar doen besluiten , om het volgende aan den uitvinder te schrijven: “Ik heb het al te druk, om breedvoerig te schrijven. Wij hebben de zeilen voor den molen gelegd en het ijs bij den molen stuk geslagen; nu is de molen aan het malen, maar als UEd. dat zag, dan zou UEd. voorloopig uw wel verdiend loon in uw hart gevoelen.”
Te Hemelum heeft de molen op 19 Oct. ll. in bijzijn van velen 10 tot 12 kub. ellen water in de minuut gegeven, op omstreeks eene el hoogte van opmaling, terwijl het bleek, dat een belendende vijzelmolen, uit gebrek aan wind, toen volstrek geen water kon geven. Daar werd toen volmondig erkend, dat de Waterbraker het voorregt heeft, met flaauwe winden, wanneer groote en kleine molens zulks niet kunnen doen, reeds aanzienlijke hoeveelheden water te geven en dit is een onbetwistbaar voordeel.
Op den 21sten Oct. daaraan volgende sloeg de Waterbraker slechts van 4 tot 2 palmen, in het water staande omstreeks 23 kub. el uit op 1.07 el hoogte en gaf 1/4 meerder produkt dan een belendende grootere vijzelmolen , die ruim 1/2 el opmaalt.
Op den 6den Dec. werden met ledige hekken, terwijl een andere molen met halve zeilen belegd was, 20 kub. el in de min. uitgeslagen, terwijl een andere molen van gelijke vlugt van 115 el als de Waterbraker, met eenen vijzel, in de nabijheid daarvan, mede eene el opmalende, als ultimatum maar twaalf kub. ellen geeft. Voorts heeft de molen in dit voorjaar tot in half Maart zijnen polder meer dan voldoende droog gehouden, hetgeen niet van de andere konde gezegd worden. Aan geene der werktuigen in dezen molen in immer een defect ontstaan; die in Noord-Holland, van hout gemaakt zijnde, was te zwaar, die te Alblasserdam van ijzer, omstreeks 1500 Ned. ponden wegende, was mede overbodig zwaar en lomp gemaakt; men zag duidelijk, dat het aan kundige hulp van smeden ontbroken had. Het werktuig was bekervormig of naar de cycloïde of voltrekslijn gemaakt, hetwelk zeer voldoende uitkomsten oplevert; doch de lubben waren mede naar diezelfde lijn gelegd en dit was een misslag, die men later eerst ontdekte, dat trouwens meer gebeurde en te verhelpen ware geweest; in stede die lubben regtstandig op te laten loopen, waardoor het water spoedig had kunnen worden geloosd, moest hetzelve nu den verlengden loop der lubben volgen, en werd in zijne steeds versnellende opvoering van den eenen lub tegen den anderen aangedrongen en verspatte daardoor dusdanig, dat bij eenige werking, de molen als in eene regenwolk verholen lag. Men was het te Alblasserdam ook niet omtrent de verwisseling eens en wat men eenerzijds bij het versnellen aan spoed won, ging anderzijds aan kracht verloren. Niet zoo te Hemelum; daar stond de magt tot de last; men had de cycloïdevorm gewijzigd en de lubben regtstandig gelegd en de opening van onderen 75 duim wijd gemaakt. Mogt bij hevigen wind de overbodig groote uitslag niet kunnen worden verkregen , men gaf spoedig en veel water bij flauwen en matigen wind, hetwelk eene behoefte is.
De misslag, die bij deze drie molens begaan is en die als voorwendsel tot het sloopen gediend heeft, is het onmiddelijk verbinden van het werktuig aan den molenspil geweest, hetgeen gebleken is in de praktijk te falen. Eensdeels mag de druk van de spil en het werktuig op slechts eenen top te groot zijn, doch anderdeels is bij het slingeren, dat de spil onvermijdelijk altoos doet, het uitslijten van den metalen bus, die den top omgeeft, de oorzaak, waardoor het werktuig buiten werking geraakt; dit heeft gedurig in de twee eerste molens plaats gehad en was ook te Hemelum in de maand Maart het geval; door den molenspil te verkorten en het werktuig op eenen llleren spil te laten draaijen en de kracht, door middel van drie raderen overbrengende, even als zulks bij den vijzel en het scheprad geschiedt, werd het slingeren gekeerd en daarmede het verslijten der bussen. Bij de weinigen tegenstand, dien het werktuig in zijne werking in het water ondervindt, is de wrijving der drie raderen geen bezwaar, dat in aanmerking kan komen; nieuwe uitvindingen hebben altoos met vele zwafelen te kampen, alvorens dezelve in de toepassing eene geregelde en duuraam voldoende uitwerking voortbrengen en dan valt er altoos nog aan tee volmaken; getuige de stoomtoestel, waar, men mag zeggen, duizenden dagelijks bezig zijn , om hem tot eenen staat van volmaaktheid te brengen. En hier te lande getroost zich noch de regering noch eenig individu eenige uitgaven, om een door vele professoren en deskundigen aangeprezen toestel te toetsen , die met hevigheid aangerand wordt, waarbij eigenbelang de drijfveer is, zoodat men van ’tgeen te Hemelum geschiedde, zeggen kan , dat men een moord aan eene hoogst belangrijke uitvinding gepleegd heeft. De bewijzen van meerderen wateruitslag dan met andere werktuigen zijn voorhanden; het werktuig is in aanleg en onderhoud niet kostbaar en weinig aan herstelling onderhevig. Slechts bijoorzaken, die den geregelden gang belemmeren, zijn voorhanden en die beletselen zijn uit den weg te ruimen; elk erkent voornamelijk: is het voor de stoom geschikt, men kan er nimmer te veel kracht aan toepassen en de uitwerking wordt niet door veel spoed belemmerd maar vermeerderd. Het zal met deze als met zoo vele andere zaken hier te hinde gaan: de vreemdeling zal ons hierin vooruit streven; daargelaten de vruchtelooze bemoeienis van eenen Esdré vóór eene eeuw, behandelt professor Creele te Berlijn de middenpunt vliedende pomp in een breedvoerig betoog en uitgebreiden formulen en prijst dezelve aan; en nu zijn de Engelsehen er mede bezig proeven te nemen, waar de wiskunstige berekeningen met daadwerkelijke uitkomsten overeenkomen, alzoo de theorie met de praktijk in harmonie, t’geen bij onze werktuigen het geval niet is. De Engelschen bezigen die m. p. v. pomp welligt reeds tot drooghouden van polders, maar de hierbedoelde proeven strekken om het werktuig dienstbaar te maken, om de mijnen van water te ontlasten. Zij moeten thans dat water door perspompen omhoog werken, waartoe zware stoomtuigen gebezigd worden, die door eenen magtigen momentdruk telken reize het water, in de soms honderde voeten hooge pijpen, omhoog moeten drukken; die ontzaggelijke momentdruk, ofschoon een kwaad, is eene behoefte, waarvan men zich echter door andere werktuigen zoekt te ontslaan. Een werktuigkundige in een engelsch technisch maandwerk the Artizan, blijkbaar geen voorstander van de Leeghwater, keurt de aanwending van die vervaarlijke momentdruk al, om zoo vele duizende ponden water in een’ slag opteligten, bij zoo geringe hoogte van opmaling als in het Haarlemmermeer plaats heeft, terwijl aldaar daarvoor geene behoefte bestaat, en beweert, dat de uitmaling op zoo weinige ellen hoogte veel beter geschieden konde door ligte stoomtuigen, welke met eene snelle omvoering m. p. vliedende pompen in beweging hadden te brengen. Onbetwistbaar is de Waterbraker eene zeer volmaakte m.p.v. pomp ; het is eene combinatie van vele zulke pompen, in een’ eenvoudig toestel, welken onpartijdigen in den vreemde aanbevelen en in werking brengen en welken men hier veronachtzaamt en tegenwerkt.
Amsterdam, 29 Aug. 1848. J. K.
—
5 october 1851 – NRC
Ingezonden Stukken.
De Nieuwe Rotterdamsche Courant van 12 Julij ll., deelt een berigt mede, ook door andere nieuwsbladen overgenomen, dat te Liverpool voor rekening van een op Java gezeten achtbaar Hollander, die zich thans hier ter stede bevindt, een door stoom in beweging te brengen watcr-opvoerings-werktuig vervaardigd is, bestemd, om landen langs de Solo-rivier op Java te besproeijen; dat het zelfs belangrijk genoeg aan den minister van koloniën is voorgekomen, om eenen ambtenaar naar Liverpool te zenden, om dat werktuig daar te onderzoeken.
Voor zoo verre ik uit eene goede bron heb vernomen geeft dat watcrwerktuig, gedreven door twaalf stoom-p.k., op omstreeks 26 voet hoogte, drie kub. ellen water per minuut, en heeft de Engelsche fabriekant zich verbonden vier kub. ellen p.m. te geven, waartoe thans grootere cylinders gemaakt worden.
Het is goed dat in een land, waar water-op-voerings-werktuigen van geene zulke behoefte zijn geweest als hier te lande, men met ophef van zulk product of wateruitslag spreekt. en dat als iets der vermelding waardig beschouwt; de bestelling van zoodanige werktuigen zelfs voor de behoefte hier te lande, zoude zulk ophef maken billijken, indien de Engelschman meer vermag dan de Hollander.
In het werk van den heer P. FADDEGON over de wateropvoerings-werktuigen en hoofdzakelijk over den geoctroijeerden water braker handelende, in 1846 bij den boekhandelaar LONDONCK, alhier uitgegeven, komt voor het relaas eener in bijzijn vau eenen ingenieur van den waterstaat (1) gehoudene proetmaling te Hemmen, waaruit blijkt, dat dit werktuig in eenen paardenmolen met zes paarden, op 2.37 el hoogte, 6 kub. ellen water heeft gegeven in de minuut, terwijl de manege zeer gebrekkig was en de paarden niet gewoon daarin te loopen. Het voor Java bestemd werktuig zal op eene schuit, een platboomd vaartuig geplaatst worden, om daarmede de rivier op en af te kunnen varen; een waterbraker die het water 26 voet hoog op moest voeren, zoude door zijne eigenaardige constructie wat rijkelijk groot en wijd worden, om op een vaartuig in beweging gebragt te worden, doch niets zoude beletten, dat men drie elkander toewerkende toestellen op de schuit plaatste, die alle drie door hetzelfde drijfwiel omgevoerd werden; zoo dat dan, daar zes levende paarden 6 kub. ellen gaven en er voor elken waterbraker 4 st. p. kracht gebezigd werd, gelijk aan 12 levende p. k., niet 4 kub. el, zoo als met de Engelsche, maar 12 ellen met de Hollandsche machine zouden te voorschijn komen en ik houde het er voor, dat dit drievoud grootere produkt een nader onderzoek in het belang van ons land en van de Oost waardig is.
Er valt nog meer bij op te merken. Er zijn tijden, dat de Solo-rivier gezwollen is, dat er maar eene opmaling van 9 voeten vereischt wordt; in dat geval kunnen de gezamenlijke 12 p. k. op een toestel werken, hetwelk zoo doende 36 kub. ellen in de min. kan geven; dat die 36 kub. ellen geen buitensporig te verwachten product is, blijkt daaruit, dat diezelfde hoeveelheid door een kleinen molen van 15 ellen werd gegeven op 1.82 el hoogte, en gewis zoodanige molen bij matigen wind geen 12 p. k. uitoefent. Neerlands roem in de water-werktuigkunde te handhaven, en ook de eer van een verdienstelijk Hollandsch uitvinder, acht ik pligt; het is te hopen, dat het meer en meer bekend worden van een goed werktuig vruchten moge voortbrengen, opdat een regtgeaard Hollander , voortaan niet meer in vreemde landen behoeft te gaan zoeken, datgene, hetwelk in zijn eigen land beter voorhanden is.
Amsterdam, 23 Sept. 1851
————
(1) Die daarover een rapport aan de regering ingediend heeft.
10 october 1851 – Utrechtsche Courant
— De schrijver, die in de Amsterdamsche Courant vele stukken over de Londensche Tentoonstelling heeft geplaatst, klaagt in het n°. van 1 Oct. over de weinige of geene voorwerpen van scheepsbouw door Nederlanders ingezonden. „Wij treffen er slechts een aan — zegt de schrijver — eene kotter, met eenige daarbij behoorende kleine vaartuigen, geëxposeerd door den heer C. J. van Vollenhoven, te Rotterdam. Dit vaartuig is echter in alle deelen zóó net opgetimmerd en prijzenswaard van constructie, dat wij het al wederom moeten beklagen, dat het product, door de weinige zorg aan het plaatsen van de voorwerpen des Nederlandschen departements besteed, eene plaats op de galerij heeft ontvangen, waar het den bezoekers weinig in het oog loopt.
Behalve om de goede constructie en de uitnemende zorg aan de uitvoering besteed, had het, ook nog uit een ander gezigtspunt, eene betere plaats verdient.”
Verder lezen wij in dat artikel het volgende over den heer P. Faddegon uit Amersfoort,’t welk wij, als tot Utrecht behoorende, overnemen:
„Gelijk sommigen zich zullen herinneren, heeft de heer P. Faddegon Pz., van Amersfoort, voor eenige jaren op de Passeerdergracbt, een water-werktuig tentoongesteld door hem perpendiculaire, dubbele trechter-vijzel of waterbraker genoemd.
„Dit werktuig bestond uit een eenigermate kelkvormig gebogen pot, welks binnenzijde met boogsgewijze, concentrische lubben of lippen was bezet, die, als stralen, uit het dieperliggende midden naar den omtrek loopende, bij het omdraaijen van een rad, door eene niet zware drijfkracht van den gang gebragt en gehouden, het water, door middenpuutschuwenda kracht, met groot vermogen en snelheid verplaatste. Bij dit alles veroorzaakte de weinige complicatie des werktuigs geringe wrijving. Dit werktuig, waaromtrent de geleerde van Lijnden aan Hemmen, schrijver van het bekende werk over de droogmaking van het Haarlemmermeer, verklaarde, dat het de doelmatigste machine tot het opvoeren van water was, heeft bij de bewerking en de verschillende proefmalingen het ongewone verschijnsel opgeleverd, dat het meer water heeft uitgeslagen, dan er, in denzelfden tijd, door eigen zwaarte ontlast kon worden, indien men het boven ingoot en weg liet loopen.
„Dit alles is het gevolg van het gelukkig paren der middenpuntvliedende- of natuurkracht aan de werktuigelijke krachten. Van daar dan ook, dat het werktuig van Faddegom, bij zijne gelijkmatige werking geschikt om als een drangwiel met versnelling te worden gedreven, onder toepassing van grooter aangewende kracht, voordeeliger werkt. Daarenboven trekt het geen grooter hoeveelheid water op dan het kan ontlasten, weshalve er geen belemmerende, bovenmatige toevloed kan ontstaan.
„Wat overigens den uitslag betreft, draagt tot de versnelde werking niet slechts het water bij, dat loodregt in de opening dringt, maar ook de zijdelingsche persing van de vloeistof, waardoor het werktuig wordt omgeven, en die, door den trechtervorm, het inschieten van het water versnelt en vermeerdert, en wel naar gelang het dieper in het water staat en grooter van omvang is. De (boven) cycloïdale, wijd uitloopende trechtervorm, is de naaste oorzaak dat het zeer snel indringende en opstijgende water niet slechts met mechanische, maar ook door inwonende natuurkracht op- en weggestuwd wordt.
„Bij de eenvoudigheid van het zamenstel, dat eene groote voorwaarde is voor zijne duurzaamheid, heeft het ook nog het voordeel, dat het werktuig zelf, als drangwiel werkende, dit laatste geheel overbodig maakt bij de stoommachine, welke men daaraan als drijfkracht zon willen verbinden. Wanneer men nu nagaat, dat — om van de verschillende geconstateerde proefmalingen slechts te spreken van diegene, waarbij de bekwame landmeter, de heer P. van Diggelen, tegenwoordig was — op den 29. Julij 1841 het werktuig, geplaatst in een molen van slechts 15 ellen vlugt, bij eene West-Zuidwesten windkoelte van hoogstens 80 topeinden in de minuut (meermalen onder de 70 loopende), met ¾ zeil op de roeden, eene hoeveelheid water heeft opgeworpen van bijna 411 kubiek ellen in 15 minuten, of 27 kubiek ellen en 38 kubieke palmen per minuut, en dit wel ter hoogte van 1.92 el, dan toch zou men kunnen veronderstellen, dat daaraan eenige aanmoediging te beurt waren gevallen. Het tegendeel is nogtans waar. Het werktuig, al dadelijk zóó uitnemend gevonden , dat men den heer Faddegon, zonder dat deze er om had gevraagd, uithoofde van het verdienstelijke zijner vinding, van rijkswege eene gratificatie van ƒ 300 had doen uitreiken, werd naderhand, uit bekrompen partijgeest, juist door diegenen, welke innerlijk van de uitnemendheid des werktuigs konden en moesten overtuigd zijn, door gesprekken en inblazingen in zoo nadeelig een daglicht geplaatst, met zoo veel kleinachting beoordeeld, dat men er in slaagde het werktuig op den achtergrond te dringen en den uitvinder — die geen ingenieur was — te ontmoedigen. Van daar dan ook, dat de uitvinder zich niet eens in de gelegenheid stelde, om zijn werktuig ter proefneming bij het Haarlemmer Meer in te zenden, waar het meer aan last weg zou hebben gedreven dan de aangewende kracht bedroeg. Daardoor werd dan ook de mogelijkheid weggenomen, dat eenen Nederlander de eer te beurt kon vallen, door zijne uitvinding het grootste werk te hebben volbragt; eene uitvinding, waarvan de kundige en gewis bevoegde hoofd-ingenieur van den Hollandschen spoorweg, de heer Conrad, toen ingenieur van den waterstaat, na het bezigtigen van het in werking zijnde model, verklaarde, dat het was de mechanische waterhoos, en dat, als men het in reusachtige afmetingen uitvoerde en 300 stoompaardenkracht bezigde, er dan geene sluizen konden worden gebouwd, die ruim genoeg waren, om het water aan te voeren dat de waterbraker konde uitslaan.
„Om dat alles hadden wij gehoopt, dat de heer Faddegon van het bekrompen en eenzijdig oordeel, door enkele partijdigen uitgebragt, een beroep zou hebben gedaan op hooger vierschaar: de meening van de deskundigen in Europa. Wij hadden verwacht, dat de heer Faddegon zijnen waterbraker naar de tentoonstelling zou hebben gezonden. Wij zijn nogtans daarin teleur gesteld. Deze teleurstelling baarde ons te grooter smart, omdat zich op de tentoonstelling een drietal water-opvoerings-werktuigen bevindt, welke alle drie door middenpunt vliedende kracht werken, terwijl alle drie de bewondering van alle deskundige bezoekers in de hoogste mate opwekken, door de snelheid , kracht en gemakkelijkheid waarmede zij uitslaan. Die werktuigen zijn die van de heeren J. G. Appold (centrifugal pump; klas 5 no 420), H. Bessemer (centrifugal disc pump; klas 5 no 421) en J. S. Gwynne’s (Balanced ceutrifugal pump. Departement van N. Amerika, doch mede in klas 5 geplaatst).
,,Zonderlinge loop der dingen inderdaad! in den jare 1838 heeft een nijver Nederlander, en, ofschoon geen ingenieur, in de werktuigkunde (op welker beoefening hij door zijn beroep als horologiemaker werd geleid) bedreven, het geluk eene uitvinding te doen, welke, door toepassing van nieuwe beginsels, eene volslagen omwenteling voort moest brengen in dat gedeelte der mechanica, hetwelk het zamenstellen van water-opvoerings-werktuigen bevat. Onder zijne landgenooten, die gelegenheid hadden de werking der machine te zien en te onderzoeken, dringt een klein aantal, juist van hen, die de eigenschappen moesten waardeeren, door partijdige kleinachting, die willens de dogen sluit voor de bewezen en sprekende resultaten, de vinding op den achtergrond. In den jare 1851 heeft er eene tentoonstelling te Londen plaats, waar zich drie, op gelijksoortige beginsels berustende water-opvoerings-werktuigen bevinden, waarvan het oudste van 1845, het tweede van 1848, en het derde van 1850 dateert. Deze drie werktuigen doen het meerendeel der bezoekers opgetogen staan; men meet de verdiensten breed uit, laat voor rekening eens Nederlanders een dergelijk werktuig vervaardigen, en, aangezien de vinders daarvan vreemdelingen zijn, stemmen in dien lof ook zij mede, die de vinding van den bescheiden Faddegon op den achtergrond hebben helpen dringen, en den man ontmoedigen!
„Indien wij dit nogtans hier vermelden en tevens den heer Faddegon uit al onze krachten aansporen om moed te houden en zijne uitvinding — aan welke de prioriteit voor al de genoemde werktuigen toekomt — niet geheel op den achtergrond te laten dringen, dan doen wij dit omdat wij de hoop en de overtuiging hebben, dat, nu het geleerd Europa het onjuiste oordeel van enkelen heeft gecasseerd — ten minste wat het beginsel betreft, en afgezien van de verbeteringen, welke de hulpmachine ter vereenvoudiging nog zou kunnen ondergaan — de tijd niet meer ver af is, waarop men, door den vreemdeling geleerd, den heer Faddegon regt zal laten wedervaren. „Moge die dag spoedig komen!”
—
5 november 1851 – Nieuwe Rotterdamsche courant
Ingezonden Stukken.
Het. Handelsblad van 29 October deelt ook thans een uit een Engelsch dagblad overgenomen berigt mede, over den water opvoeringstoestel voor Java bestemd. Daaruit blijkt dat om de gevergde vier kub. ellen water te verkrijgen, men de stoomkracht met 2 p. k. van 12 op 14 heeft moeten vermeerderen, en dat men het spannings-vermogen van den stoom tot op 40 ponden heeft moeten brengen. Het zal uit de ondervinding in de Oost moeten blijken, of dit product voortdurend te verkrijgen zal zijn, of de groote hoeveelheid te gebruiken hout om zoodanig spanningsvermogen aanhoudend te verkrijgen, niet een bezwaar zal worden, daargelaten of de Javaan, als stoker, zich aan de hitte in het reeds heete gewest wil onderwerpen, en men voldoende hoeveelheid hout aan zal kunnen voeren om de stoom geregeld de gevorderde kracht te doen uitoefenen. Ik wil mij onthouden van bezwaren, die uit onvoorziene defecten aan den toestel kunnen ontstaan; ik heb niets tegen de genomene proef in te brengen; ik wil die zelfs als voldoende beschouwen, doch wachten wij eens de verkregene resultaten, na een tijdverloop van 3 à 6 maanden werkens af, om te vernemen of de heer DE MOL VAN OTTERLOO voldaan zal zijn, hetwelk ik Z.Ed. van harte toe wensch, al ware het alleen om hem eene belooning te schenken voor zijne allezins prijswaardige zucht tot vooruitgang en verbetering van cultuur. In Engeland wil men even als elders, met ophef van nieuwe uitvindingen spreken, en de te verwachten voordelen, als reeds verkregen beschouwen, ofschoon men daar ook de ondervinding verkrijgt, dat er schaduwzijden zijn, die een belangrijk deel der vermeende voordcelen absorberen. Wij hebben in der tijd in de London-News en ook in het Leeskabinet de trompet hooren blazen over de voordeelen, van het pompstelsel van de Leeghwater; de theorie verzekerde 10 zuigerslagen, de praktijk bragt 4 tot 5 op; het eene zoude 360 kub. ellen zijn, het vermoedelijke, het resultaat is 180 tot 144 kub. ellen bij raming.
Van af gelijke waterstand is de Haarlemmer Meer in 1849 in 5 drooge zomermaanden eene el gedaald; aangenomen dat de ringvaart bij een stand van 4 ellen water in het Meer afgesloten is geworden; aangenomen dat er ook niet zoude zijn uitgedroogd, zoo hebben de geraamde 1080 kub. ellen uitslag in de minuut van de drie stoomtuigen, maar 700 opgeleverd. In de afgeloopen negen maanden van 1851 is de waterspiegel 65 duimen afgenomen, en laat men het belangrijke indroogen en opslorpen van het water door den grond, tegen het verlies van tijd door stilstand der werktuigen opwegen, zoo verkrijgt men hoogstens 200 kub. ellen uitslag in stede van 1080.
Wachten wij dus den tijd af om uit de op Java verkregene uitkomsten een beslissend oordeel te vellen.
Het denkbeeld van den heer BEZEMER is niet nieuw. DESAGLIER maakt reeds melding van en noemt het de wonderkracht. De dusgenaamde muismolen voor bijkans eene eeuw in Noord-Holland gebezigd, werkt naar hetzelfde principe en de tonmoleu van KOETERS en VERDONK die een octrooi verkregen, gegrond op den muimolen is behoudens eenige wijzigingen gelijk aan het Engelsche werktuig. Ook met slechts geringe kracht en weinige omwentelingen bragt men met den tonmolen het water 15 voet hoog op en wanneer men dit werktuig ook door stoom p. m. 300 evolutien in de minuut laat doen, zoo betwijfel ik of de uitkomst daarvan wel minder zal zijn dan van het Engelsche. Het is ook stellig zeker dat, wanneer men eenmaal de stoom op den Waterbraker toe zal passen de uitkomst met dat werktuig, die der Engelschen zal overtreffen; als gewigtig mag men toch het resultaat beschouwen, dat 6 levende paarden in eene gebrekkige manége met een werktuig, waar de last niet, gelijk stond met de magt, op 2.37 el hoogte 6 kub. ellen water gegeven hebben, dat 3 kub. el per stoom paardkracht is. De prioriteit der aanwending van de centrifuge en andere natuurkrachten blijft den Nederlander gewaarborgd, ofschoon Nederlandsche ingenieuren van den waterstaat, de toepassing dier krachten ter zijde stelden, en een door velen afgekeurd pompstelsel, dat bewijzen oplevert grootelijks te falen, verkozen.
Reeds voor ettelijke jaren, voor dat de van Lynden en de Cruiqius gebouwd werden, keurden ook Eugelsche lngenieuren in het tijdschrift the Artisan , de gedrogtelijk groote pompen af, en raden aan om centryfugal werktuigen te nemen , met grooten spoed door kleine stoomwerktuigen gedreven, die altoos verkieslijk waren, bij eene geringe hoogte van opmaling, zoo als van 4 ellen in het Haarlemmermeer.
Amsterdam, 1 November.
—
24 november 1851 – Handelsblad
DE TENTOONSTELLING DER NIJVERHEID VAN ALLE VOLKEN TE LONDEN. XXIX.
TWEEDE AFDEELING – MACHINERIE.
VIJFDE KLASSE.
WERKTUIGEN VOOR DADELIJK GEBRUIK, WAARONDER MEDE BEGREPEN ZIJN RIJTUIGEN EN DE VERVOERMIDDELEN VAN SPOORWEGEN EN STOOMSCHEEPVAART.
Er is slechts een werktuig, het model, de grondtype van alle andere, en dit is ’s menschen hand. Hij, die ter tentoonstelling opgetogen stond, voor de la Rue’s toestel tot het maken van brievenzakjes (enveloppes) vond niets anders dan cene getrouwe nabootsing van de hand; en hij , die van de machine tot het maken der kaardbanden niet scheiden kan, miste niets dan de willekeur van het leven.
De mensch is met handen geschapen, zegt Galenus, opdat hij het verstandigste wezen zijn zoude, maar hij is niet de verstandigste geworden, omdat hij handen heeft. Zijne ziel, maar niet zijne hand bragt hem tot een hooger standpunt in dc schepping; de handen zijn zijne werktuigen, even als dc harp voor den toonkunstenaar en de tang voor den smid.
‘s Menschen hand hebbende een vast punt in zijnen wil en bestuurd door zijn verstand, is de hefboom van Archimedes waarmede de aarde bewogen kon worden.
Er bestaat geen werktuig, dat in een soort bestek zoo vele en verschillende bewegingen volbrengen kan. Tot het opwekken dier bewegingen is kracht noodig, wij noemen haar spierkracht. Waarin deze kracht bestaat, behoeft hier niet nader onderzocht te worden (30).
Kracht en hefboom, ziedaar de beide hoofdelementen der geheele werktuigkunde, zoowel voor hem, die haar theoretisch beoefent, als voor hem, die haar practisch uitvoert. De hefboom verandert van gedaante, en wordt onder verscheidene vormen tot een harmonisch geheel verbonden, al naar de wijze en de opvolging der beweging, welke men van het metalen orgaan vordert, dat door den een of ander moteur bezield wordt.
Er is een ruime keuze, om dit op eene nuttige wijze toe te lichten; want alleen in de Engelsche afdeeling telde deze klasse (zonder de rijtuigen) 800 inzenders.
Ik zal beginnen met Appolds centrifugale pomp; ik doe dit niet, omdat zij het meeste gedruisch maakte onder de machines, welke in beweging waren, terwijl zij door haren miniatuur-waterval de geheele tentoonstelling in den stortvloed scheen te willen verzwelgen; evenmin gevoel ik mij daartoe bewogen, omdat de raadsmedaille aan den eigenaar werd toegekend; maar, omdat die pomp, en nog eenige andere van overeenkomstigen aard aangekondigd zijn als aanwendbaar tot het opvoeren van water, en bijgevolg tot het droogleggen van polders, enz. — verder omdat de centrifugale kracht in de laatste jaren onderscheidene nieuwe toepassingen bij verschillende bewerkingen gevonden heeft, zoo als reeds in één voorbeeld bij het suiker-raffineren is aangetoond en afgebeeld. Ik zal die toepassingen achter elkander noemen, zonder daarmede te verzekeren, dat alle reeds evenveel waarde voor de praktijk hebben: 1°. centrifugale raderen tot het opvoeren van water; 2″. centrifugale machine voor suikerraffinaderijen; 3°. C. droogmachines voor linnengoed; 4″. C. machine tot het afkoelen van het wort der bierbrouwers; 5°. C. blaasmachines voor smelt-ovens; 6°. centri-fugaal boter-kern-machine; 7°. C. machine voor stijfselfabrijkanten; 8°. C. machine voor het scheiden en filtreren van olie; 9°. C. machine voor het raffineren van zout; 10°. C. reinigings- en wasch-machine van granen. In mijn Jaarboekje van 1851 (bl. 471) zal men over deze nadere inlichting vinden; ik bepaal mij nu tot de oudste en meest bekende. Immers in 1732 werd de centrifugaalpomp door Damour in Frankrijk onder verschillende vormen beproefd , en zonder eene geleerde verhandeling te willen schrijven, zij ‘het genoeg aan Langsdorf’s water-opvoerende pomp, onder den naam van Saug-Schwung maschine (31) of aan Erskine’s centrifugaal pomp te herinneren, welke reeds sedert het begin dezer eeuw genoegzaam bekend waren.
Doch laten wij ons eerst een duidelijk denkbeeld maken van de zaak, welke van 1818—1845 in Amerika voortdurend levendig gehouden werd, terwijl zij van 1846—1851 zoowel in Noord-Amerika als in Groot- Brittanje (Andrea, Groynne, Whitelaw, Bessemer en Appold) met zekere vooringenomenheid en als het ware bij concurrentie behandeld werd. Men zoude mij van onbillijkheid beschuldigen, wanneer ik nu, meer of min geschiedkundig de zaak opgehaald hebbende, eenen landgenoot zoude vergeten, namelijk P. Faddegon Pz., te Amersfoort, hoewel diens toestel niet ter tentoonstelling aanwezig was. Men heeft immers daarop te Amsterdam op nieuw dc aandacht gevestigd, maar op eene alleronhandigste wijze, die getuigt, dat men geen denkbeeld van werktuigkunde heeft, en zijne onkunde verbergt achter effect-makende uitdrukkingen tegenover het groote publiek. Iemand, die in de Amsterdamsche Courant van den lsten October 1850, art. XXVII, spreekt van het gelukkig paren der middenpuntvliedende of natuurkracht aan de werktuigelijke krachten; in de centrifugale waterschijf een drangwiel (?) ziet, enz., enz., moet al zeer veel verbeelding bezitten, om in Neêrlands hoofdstad tot zijne landgenooten te spreken »over het geluk eener uitvinding, welke door toepassing van nieuwe beginsels, een volslagen omwenteling voort moet brengen in dat gedeelte der Mechanica, hetwelk het zamenstellen van wateropvoerings-werktuigen betreft;” dit zijn niet mijne woorden, maar zij behooren aan den naamloozen auteur. Appold’s pomp is hier afgebeeld. Volgens den platten grond bestaat zij uit eene holle schrijf of eenen cylinder, volgens fig. 1 hebbende 12 dm. E. middcllijn en 3 dm. E. breedte voor den ringvormigen krans, zoodat eigenlijk eene ronde binnenruimte van 6 duim overblijft. De schijf is op hare platte kanten ingesloten, behalve op het midden en langs den omtrek. De schijf staatovereind (zie de doorsnede) en draait dus om eene horizontaal geplaatste as, welke door haar midden gaat en eenen schijfloop van 12 E. dm. draagt (aan den buitenkant in fig. 2 zigtbaar); om den schijfloop loopt een riem, ten einde de schijf door middel van eene stoommachine te drijven. Op de tentoonstelling is gebruikt eene oscillerende machine met eenen cylinder van 8½ E. dm. middellijn en 2⅙ vt. zuigerslag bij eene stoomdrukking van 2 atmospheren. De machine maakte dan 58 omwentelingen in de minuut, zijnde eene snelheid van den zuiger gelijk staande met 250 vt. per minuut.
De schijf is nabij den bodem onder eene platte kastgeplaatst (Fig. 2cn 3), welke 7½ vt. lang, 1 vt. breed en 22 vt. hoog was; men had er eenen bak onder geplaatst, om het neervallende water weer te verzamelen. Daarenboven waren er drie ontlastingsopeningen in deze kast op 1, 10 en 17 vt. hoogte boven den bcnedenwaterstand.
Meermalen was er gelegenheid, om te zien, dat op 10vt. hoogte per minuut 1600—1800 gallons water, (elk van 4,5 kan) ontlast werden, terwijl dc schijf 800 malen in eene minuut rondging. De inhoud van het werkende gedeelte of de krans, welke eigenlijk het water opdrijft, is l¼ gallon (339 cub. E. dm. = 5,7 cub. palmen). Appold stelde, dat in eene minuut 1800 gallons van 10 Engelseh ŭ (4,5 Nederlandsche ŭ) tot 10 Eng. vt. (3 Ned. el) opgevoerd werden, gelijkstaande met het vermogen van 5½ stoommachine-paardcnkrachtcn. Berekent men de kracht der gebruikte stoommachine, dan moet deze een vermogen van 12 paardenkr. ontwikkeld hebben, zoodat naauwelijks 50 pCt. als nuttige werking schijnt verkregen te zijn.
Volgens dc vroegere opgaven van Appold, zoude het maximum van werking bij 535 vt. snelheid verkregen worden, en dan de nuttige werking 727 pCt. zijn van de aangewende beweegkracht; hetzij men bij 453 vt. of bij 607 vt. snelheid laat werken, men bereikt niet meer dan ruim 69 pCt.
Met dc genoemde schijf kan men 8 ton (8000 kan Ned.) water op 5½ vt. hoogte brengen per minuut. 159 omwentelingen in de minuut zullen het water slechts 1 vt. opligten, maar geene beweging tot ontlasting mededeelen; 318 brengen het op 4 vt.; 636 op 16 vt. en 1322 tot 67⅔ vt.
(30) Voltaire zeide: dat Newton met al zijne geleerdheid niet zeggen kon, waardoor zich zijn arm bewoog, en nog tegenwoordig zijn wij daarin weinig gevorderd.
(31) Physikalischcs Wörterbuch i.v., p. 82.
—
14 februari 1852 – De Noord-Brabander
Amsterdam 11 Februarij. Wij vernemen, dat de heeren F. A. Keysser en Comp. in den tuin der Nederlanden, aan den Singel, tusscben de Leidsche- en Raamspoorten, bet door den heer Faddegon uitgevondene wateropvoeringswerktuig, de waterbakken, is geplaatst, geschikt om, door twee tot vier man in beweging gebragt, het water 50 tot 60 duim hoog op te voeren, en dat op morgen, Donderdag, ten 1 uur, verscheidene heeren, die belang in deze Nederlandsche vinding stellen, bijeen zullen komen om het werktuig te zien werken.
16 februari 1852 – Utrechtsche Courant
AMSTERDAM 14 Februarij.
De proeven, met den Waterbraker van den heer Faddegon genomen, hebben aan de verwachting beantwoord. Dezelve blijft in den tuin der Nederlanden nog ter bezigtiging.